vrijdag 15 juni 2018

De Bril van de Verbeelding



Als kind las ik een stripverhaal dat op mij een geweldige indruk maakte. Ik herinner me niet wie de tekenaar of de auteur was en weet ook niet of de strip was gebaseerd op een bestaand literair werk in het SF-genre. De strip vertelde het verhaal van een man die een teletijdmachine had uitgevonden. Er zijn veel van zulke verhalen, maar dit verhaal was heel bijzonder. De uitvinder maakte een reis naar de toekomst, en kwam uit in … niets. Er stonden afbeeldingen bij de tekst en op de laatste afbeelding zag je hem zitten, in een grote witte leegte. De tekst zei zoiets als: En daar zat professor Huppeldepup helemaal alleen in het grote niets, te wachten tot zijn eigen tijd hem had ingehaald.

Het verhaal greep me aan omdat de situatie me heel goed voorstelbaar leek. De toekomst bestond immers nog niet, dus wie naar de toekomst reisde kwam nergens terecht, in een groot niets. Deze opvatting over de tijd, is de voorstelling die we ons waarschijnlijk allemaal maken. Het is een beeld waarbij de tijd is opgedeeld in verschillende eenheden, verleden, heden en toekomst. In die voorstelling is de tijd een soort rijdende trein, bestaande uit afzonderlijke compartimenten. Het compartiment van het verleden hebben we reeds doorlopen, we bevinden ons nu in dat van het heden, en we zijn op weg naar het compartiment van de toekomst.

Op weg naar de toekomst
De natuurkundige en filosofe Sylvia Wenmackers heeft sinds enige tijd een vragenrubriek, en dit was één van de vragen die haar werden voorgeschoteld: Gaan wij naar de toekomst of komt de toekomst naar ons toe?

We spreken van de tijd die voorbijraast of de tijd die rijdt als een trein of stroomt als een rivier, maar dat zou inhouden dat de tijd los van ons bestaat. We zouden, als het ware, kunnen plaatsnemen aan de oever van de rivier, en kunnen zeggen: Kijk, daar stroomt de tijd. Maar dat gaat niet: we kunnen ons niet losmaken van de tijd, de tijd niet isoleren. Als de tijd stroomt, stromen wij mee. Dat lijkt het antwoord op de bovenvermelde vraag te beslissen in het voordeel van de eerste optie: de tijd neemt ons mee naar de toekomst. Maar dat roept de vraag op waar die toekomst zich bevindt. Als we zeggen dat we ergens naartoe gaan, betekent dat immers doorgaans dat we naar een andere plaats gaan. Is de toekomst ergens anders? Nee, de toekomst is hier, maar: niet nu. De toekomst is in de toekomst.


De moderne natuurkunde, met name de relativiteitstheorie, heeft de klassieke begrippen van tijd en ruimte van de troon gestoten. In zijn speciale relativiteitstheorie schiep Albert Einstein een vierdimensionaal beeld waarin ruimte en tijd niet langer worden beschouwd als afzonderlijke entiteiten, maar deel uitmaken van één enkele entiteit,  genaamd ruimtetijd, die alle gebeurtenissen in het verleden, heden en toekomst in ons heelal bevat. De ruimte-tijd lijkt het weefsel van de werkelijkheid dat ons om-sluit en in-sluit: we zitten vast en toch bewegen we, en doordat we bewegen, beweegt ook wat stilstaat mee.  We kunnen ons niet vrijelijk in de tijd bewegen, maar wel in de ruimte, maar om ons in de ruimte te bewegen, is tijd nodig: in nul seconde kan ik me immers niet verplaatsen.

Hier is niet hier, maar daar. Waar? Ergens in de toekomst. De tijd zal het leren.

Een voortdurend heden: Tijd als durée
In de natuurkunde wordt tijd hoofdzakelijk gebruikt als variabele, waarmee prima te rekenen valt; er is wel de nodige losse informatie te sprokkelen over wat tijd is, maar wordt weinig specifiek onderzoek in die richting verricht (*1). Iemand die zich daar wel zeer intensief mee bezig heeft gehouden, is de filosoof Henri Bergson (1859-191). Hij maakte een onderscheid tussen het wetenschappelijke concept, dat voornamelijk de meetbare tijd analyseert, en de tijd zoals die door ons, subjecten, wordt ervaren. De scheiding die de oppervlakkige geest aanbrengt - zoals verleden, heden en toekomst - zijn het gevolg van de metingen waarmee de buitenwereld, met inbegrip van de tijd - wordt geanalyseerd; op een dieper niveau, aldus Bergson, wordt de tijd ervaren als een durée, in de letterlijke betekenis van het woord, een voortdurend heden waarin het verleden langzaam vervaagt en de toekomst zich  in de vorm van verwachtingen aftekent.

Bergson gebruikt zijn begrip 'duur' ook om de vrije wil te redden van het 'mechanische' wereldbeeld dat volgt, of lijkt te volgen, uit de visie waarbij de tijd niet duurt, maar wordt gezien als een reeks opvolgende gebeurtenissen die uit elkaar voortvloeien: het verleden ligt vast, gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden kunnen niet worden veranderd. Om echt nieuw te zijn, moeten de nieuwe gebeurtenissen zich voltrekken in de duur: er vindt, anders gezegd, wording plaats, anders zou het nieuwe slechts een voortzetting zijn van wat er altijd reeds was. Tijd is voor hem duurzame creatie, voortdurende schepping en wording, en deze duurzame wording, ziet Bergson als onze vrijheid.

Bergson schreef zijn belangrijkste werken in een tijd dat de inzichten van de moderne wetenschappen begonnen door te dringen, en zijn voor een deel een reactie daarop. Hij wilde voorbijgaan, of beter: voorbijzien aan het meetbare, aan de metingen die volgens hem het zicht op de diepere werkelijkheid vertroebelden. Zelfs de taal achtte hij ontoereikend:  het woord met zijn scherpe contouren, was onpersoonlijk, en verpletterde de subtiele en vluchtige, ongrijpbare indrukken van het individuele bewustzijn. Het kernidee is dat slechts les données immediates (*2) van het bewustzijn de diepste waarheden kunnen blootleggen.

Voorbij de grens
De houding van Bergson tegenover de taal, doet soms denken aan de denkbeelden van die andere filosoof, Ludwig Wittgenstein (1989-1951). Wittgenstein had feitelijk heel andere bekommernissen, maar stuitte ook op dit spanningsveld tussen taal en kennis. Van hem is de uitspraak: De grenzen van mijn kennis, zijn de grenzen van mijn taal. Die gedachte werd door hem vereeuwigd in de beroemde slotzin - wellicht de meest becommentarieerde uitspraak van de moderne filosofie - van zijn hoofdwerk, Tractatus Logico Philosophicus:

"Alles wat gezegd kan worden, kan duidelijk worden gezegd, en waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen." (*3)

Let wel: Wittgenstein legde de grens dus bij de taal, niet bij het denken, dat omvatte meer, en om überhaupt een grens te kunnen trekken, moesten beide zijden van deze grens worden ervaren. Die gedachte vertoont raakvlakken met de inzichten van Bergson. De vraag die zich dan aandient, is echter: Hoe geraken we voorbij die grens? Wittgenstein dacht aan de mystieke ervaring als omgang met datgene waarover niet valt te spreken, Bergson wijdt honderden pagina's aan zijn données immédiates, en verzekert ons dat we langs intuïtieve weg de wereld metafysiek kunnen leren kennen, maar hoe we precies tot die kennis komen, of wat die kennis eventueel inhoudt, blijft mistig.



Vallen in de tijd
Als mensen geconfronteerd worden met een theorie die zij niet goed kunnen bevatten, is een veelgehoorde vraag: Hoe moet ik mij dat voorstellen? De mens wil de dingen altijd zien, maar sommige zaken, bijvoorbeeld op subatomair niveau, zijn nu eenmaal zo klein, dat ze zelfs met de sterkste microscopen niet zichtbaar kunnen worden gemaakt. Ook de tijd kan als zodanig niet zichtbaar worden gemaakt. Op dat punt, is alleen de speciale bril van de verbeelding toereikend.

In De Metaforenmachine en beschrijft de psycholoog Douwe Draaisma het belang van metaforen voor onze kennisverwerving. Het brein is een beeldenfabriek, en de metafoor is één van de krachtigste hulpmiddelen van het voorstellingsvermogen. In dit artikel heb ik diverse metaforen gebruikt en Draaisma gebruikt zelf ook een metafoor als hij het belang van metaforen verklaart door te stellen dat de metafoor dient als een scharnier tussen het nieuwe en het vertrouwde. De metafoor introduceert het nieuwe door te wijzen op analogieën met wat we reeds weten. Op die manier wordt het vreemde al iets minder vreemd. De werking is gedeeltelijk psychologisch: de metafoor voelt aan als een zielsverwant aan wiens hand we het onbekende betreden. Vandaar dat we allemaal graag op metaforen terugvallen, ook de natuurkundigen onder ons. Sylvia schrijft:

""Mij spreekt het beeld dat we met ons gezicht naar het verleden gericht achterwaarts naar de toekomst toe vallen, omdat we ons het verleden herinneren en de toekomst niet (wat te maken heeft met de pijl van de tijd). Maar het is ook niet meer dan dat: een mooie metafoor."

Inderdaad, een prachtig beeld. Maar beelden, en zeker metaforen hebben soms een vreemde bijwerking. Wat mij vooral trof bij deze metafoor, was het beeld van de vallende vrouw. Het is alsof de vrouw valt in de tijd. Vallen in de tijd, als dat mogelijk was, zou je dan ook uit de tijd kunnen vallen? De vraag voerde me plots terug naar mijn vroege jeugd, naar een programma genaamd Comedy Capers. Daarin zag ik eens een kort fragment op van een man die boven hemel en aarde zweefde, hangend aan de wijzers van een klok. Dat beeld greep me aan, even sterk als het beeld van de professor, die de tijd achter zich had gelaten en nu in het niets moest wachten. Ik keek telkens naar het programma, in de hoop meer van het filmpje te zien, maar het keerde nooit terug. Pas jaren later ontdekte ik wie deze bungelende man was.

Vallen uit de tijd : Harold Lloyd
Harold Lloyd is een filmacteur uit het stomme tijdperk. Hij is vooral bekend vanwege zijn gewoonte om zijn eigen stunts uit te voeren, ook al waren ze uiterst riskant. In 1919 verloor hij op de set de duim en wijsvinger van zijn rechterhand, maar dat weerhield hem er niet van om vier jaar later zelf  aan een torenklok te gaan hangen in de film Safety Last! (*4). De stunt leverde één van de meest iconische beelden op uit de filmgeschiedenis: de gebrilde Harold Lloyd, hangend tussen hemel en aarde, zich vastklampend aan de wijzers van een klok.

Voor zover ik heb kunnen achterhalen, had Lloyd  geen speciale bedoelingen met dit beeld, maar bij het zien van de scène is de gedachte dat hier iets wordt meegedeeld over tijd en ruimte bijna onweerstaanbaar: de bungelende Lloyd lijkt niet alleen de zwaartekracht te tarten,  maar ook de tijd op de proef te stellen. Hij hangt aan de wijzers van de klok maar die dreigen te bezwijken onder zijn gewicht; op een bepaald moment komt de wijzerplaat los van het raamwerk, alsof de zwaartekracht niet alleen grip heeft op Lloyd en de klok, maar op de tijd zelf, en op het punt staat om het weefsel van de werkelijkheid uiteen te rukken.

Waar zou Lloyd terecht zijn gekomen als hij was gevallen? Op straat? Of zou hij zijn verdwenen, niet alleen uit de scène, of de film, maar ook uit de tijd? Of zou hij zijn uitgekomen bij Professor Huppeldepup, in een grote witte ruimte, waar de tijd nog niet is aangeland? Zo'n ruimte bestaat misschien niet, maar kan wel zichtbaar worden gemaakt, met de bril van de verbeelding.

Een kort fragment (ongeveer 1:30) van Safety Last. Kijk en huiver ...



Langer fragment (7:30), voor de liefhebbers:



- Speciaal voor Lies Jacobs, illustratrice. Ze liet zich voor haar eindwerk Illustratieve Vormgeving inspireren door het onderwerp 'de tijd'; voor mij was haar werk een inspiratiebron. 

Noten:

* (1) Zie voor een overzicht: Sylvia Wenmackers, Atoomklokken hebben hun beste tijd gehad 
* (2) De Franse term die Bergson gebruikt, données immédiates, wordt in de Nederlandse vertaling weergegeven als 'onmiddellijke gegevenheden'. Het idee achter de term is dat de gegevens rechtstreeks, dus zonder medium of tussenstation, beschikbaar zijn
* (3) In het Duits: Was sich überhaupt sagen lässt, lässt sich klar sagen, und wovon man nicht reden kann, darüber muss man schweigen
* (4) De film kan in zijn geheel worden bekeken op You Tube: hier

Over Ruimtetijd:
George Musser, Wat is ruimtetijd? Eos wetenschap

Over Henri Bergson:
* Ger Groot: Bergsons Geniale Idee
* Carel Peeters, De Uitgerekte tijd van Bergson

Douwe Draaisma, De Metaforenmachine, een geschiedenis van het geheugen. Historische Uitgeverij, 1995