donderdag 15 mei 2014

De Oneindige Bibliotheek




# De echo van de oerwereld

Als kind heb ik een tijdje in de veronderstelling verkeerd dat alle talen verschillend werden gesproken, maar hetzelfde werden geschreven. Ooit was de taal voor eens en voor altijd op schrift vastgelegd, zo redeneerde ik, maar al babbelend waren we steeds verder van de oorsprong afgedwaald. Dezelfde gedachte lijkt mensen parten te spelen wanneer ze - bijvoorbeeld op straat - worden aangeklampt door iemand die geen Nederlands (of enige andere bekende taal) spreekt. Hoe leg je zo iemand uit waar het gemeentehuis is? Velen hebben de neiging om lang-zaaam en zeer na-druk-kelijk te gaan spreken. Het is een aantrekkelijk idee om te denken dat alle talen niet meer dan verbasteringen zijn van een oertaal waarvan we allemaal de echo horen weerklinken, indien de woorden maar duidelijk genoeg worden gearticuleerd. 

Bij het verklaren van woorden is het populair om de semantische geschiedenis van woorden in omgekeerde richting te volgen, en daarbij een grotere waarde toe te kennen aan oudere betekenissen. Grieks en Latijn staan daarbij in hoog aanzien. Maar sommigen willen nog verder gaan en dat heeft geleid tot reconstructies als het Proto-Indo-Europees, de hypothetische voorouder van alle Indo-Europese talen. We zijn dan al voorbij de Toren van Babel, die leidde tot de verspreiding der volkeren en de onderlinge onverstaanbaarheid van hun talen. In de morosofie, de waanwijsheid, zijn fabelachtige theorieën omtrent de oorsprong van het verschijnsel taal, zoals de theorie dat de menselijke taal zijn oorsprong zou vinden in het gekwaak van kikkers. Het allereerste spoor van taal was waarschijnlijk een betekenisloos geluid dat weergalmde in de eindeloze leegte van de stilte. 

# De Bibliotheek van Babel

Het is natuurlijk een illusie dat men ooit het taalkundige nulpunt zou kunnen bereiken, reconstructies van prototalen zullen altijd hypotheses blijven. De ongeveer 7000 talen die vandaag de dag nog als moedertaal worden aangeleerd, vormen slechts een fractie van het de talen dat ooit hebben  bestaan, in gesproken dan wel gekrabbelde vorm. In zijn verhaal La Biblioteca di Babel (De Bibliotheek van Babel) geeft de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges een beschrijving van een imaginaire bibliotheek die alle boeken bevat die ooit hebben bestaan. Het verhaal begint (in de vertaling van Barber van de Pol) als volgt:

“Het heelal (dat anderen de Bibliotheek noemen) bestaat uit een onbepaald en misschien oneindig aantal zeshoekige galerijen, met in het midden immense luchtkokers die zijn omringd door zeer lage balustrades. Vanuit iedere zeshoek zijn de lagere en hogere verdiepingen te zien: eindeloos”.

Jorge Luis Borges
Het gaat in dit verhaal dus enkel over boeken, over geschreven taal, de meeste talen die bestaan of ooit hebben bestaan werden niet geschreven, enkel gesproken. Men zou waarschijnlijk door de eindeloze luchtkokers moeten vallen om de resonantie op te vangen van de oneindige woordenrijkdom van alle ooit gesproken talen. 

Talen ontstaan uit andere talen, woorden wippen over van taal naar taal. Betekenissen ontstaan niet in een vacuüm, woorden ontlenen aan hun linguïstische context, aan de dwarsverbanden in de oneindige bibliotheek: hun betekenis verschilt van de betekenissen die ze ooit gehad hebben, en ook van de betekenissen die ze in de toekomst zullen aannemen. Betekenis ligt dus nooit vast, is een proces dat zich niet laat betrappen (1). Maar als wij slechts een fractie kennen van alle woorden, en alle betekenissen die hebben bestaan en ooit zullen bestaan, roept dit de vraag of de betekenissen niet volkomen willekeurig zijn. Zijn de dwarsverbanden die wij leggen in de oneindige bibliotheek door ons bedacht, of beantwoorden ze aan dieperliggende, reëel bestaande structuren. Anders gezegd: ontdekken wij een orde in de woordenbrij, of leggen wij deze orde op? 

# De Chinese Encyclopedie

Laten we even terugkeren naar Borges. In een essay uit 1942, El Idioma analitico de John Wilkins, beschrijft hij een alternatieve taxonomie (indeling) van het dierenrijk, die volgens Borges bij toeval door Wilkins is ontdekt in een Chinese encyclopedie, getiteld Emporio celestial de conocimientos benévolos, wat men enigszins vrij zou kunnen vertalen als De hemelse warwinkel van welwillende wijsheid. Volgens de encyclopedist kan het dierenrijk worden verdeeld in dieren (2): 

a) die de Keizer toebehoren,
b) gebalsemde,
c) tamme,
d) speenvarkens,
e) sirenen,
f) fabeldieren,
g) loslopende honden,
h) die in deze indeling voorkomen,
i) die in het rond slaan als gekken,
j) ontelbare,
k) die met een fijn, kameelharen penseeltje getekend zijn,
l) et cetera,
m) die juist een kruik gebroken hebben,
n) die uit de verte op vliegen lijken.


Michel Foucault schrijft, in het voorwoord van Les Mots et les Choses dat hij bij het lezen van de indeling spontaan in lachen uitbarstte. Dat zal misschien meerdere mensen zijn overkomen, maar het bijzondere was de reden voor Foucaults schaterlach: hier meende hij het ultieme bewijs aan te treffen voor zijn persoonlijke opvatting dat indelingen - zowel taalkundige als wetenschappelijke - berusten op willekeur. Immers: geen enkele westerling zou ooit een dergelijke indeling hebben kunnen bedenken, maar voor een Chinees klonk deze indeling blijkbaar volkomen aanvaardbaar, volkomen 'rationeel'. Een indeling als deze bewees, in de ogen van Foucault, dat ook aan de befaamde Westerse rationaliteit irrationele aannames ten grondslag liggen. Rationaliteit is, anders gezegd, niet meer dan Westerse irrationaliteit. 

M.C. Escher - Waterval
# Onmogelijke werelden

Wat Foucault ontging, was dat het essay van Borges een hoax was, een verhaal verkleed als essay. De indeling was ontsproten aan het brein van Borges, niet dat van een Chinese encyclopedist. Als er al iets uit het 'essay' van Borges valt af te leiden, staat dit haaks op wat Foucault (en zijn volgelingen) eruit menen te moeten afleiden. De historicus Keith Windschuttle noemt het gemak waarmee naoorlogse academici de authenticiteit van de indeling hebben aanvaard, een onweerlegbare aanwijzing voor het intellectuele verval binnen de academische wereld (3), met name binnen de menswetenschappen (waar Foucault het in de eerste plaats over had): het gemak waarmee Foucault Borges op diens woord gelooft, is een perfecte illustratie van het postmoderne geloof dat waarheid een 'social construct' is, een min of meer toevallig tot stand gekomen denkbeeld dat in een bepaalde historische en sociale context functioneert (totdat het wordt vervangen omdat het is uitgewerkt). 

Wat voor betekenis en waarheid geldt, geldt uiteindelijk ook voor de werkelijkheid: denken wordt in de zin van Foucault (en vooral diens volgelingen) niet langer het ontdekken van de werkelijkheid, maar het bedenken of construeren ervan. In die visie doet het eigenlijk niet ter zake of een alternatieve taxonomie authentiek is, dat wil zeggen: aangetroffen in een Chinese encyclopedie of niet. De historische context en het tijdstip worden enkel verplaatst: het was geen Chinese encyclopedist in een ver verleden, maar een Argentijnse schrijver in het hier en nu die de indeling op schrift stelde. 

Borges was zeer sterk geïnteresseerd in de relatie tussen taal en werkelijkheid (merk dat hij het heelal typeert als iets wat door anderen de Bibliotheek wordt genoemd) en onmogelijke voorstellingen, inclusief fabeldieren en imaginaire tijgers die door zijn gedichten liepen, waren bijna een persoonlijke obsessie. De werelden die hij beschrijft, doen op een bepaalde manier denken aan de onmogelijke werelden die door M.C. Escher werden getekend. Bij beiden gaat het om werelden die wel kunnen worden verbeeld, maar nooit ontdekt, omdat ze niet kunnen bestaan. In de eindeloze Bibliotheek (door sommigen het Heelal genoemd) zijn sommige trappen onbegaanbaar: wie ze tracht te beklimmen, valt in een koker van betekenisloosheid.  


Noten: 

(1) Iemand als Derrida leidt zijn theorieën omtrent het uitstel van betekenissen ook af van deze 'semantische stroom': woorden verwijzen voor hem niet naar enige buitentekstuele werkelijkheid ("Il n'y a pas de hors-texte"), maar enkel naar andere woorden; een betekenis ligt daardoor nooit vast.


2 opmerkingen:

  1. Prachtige tekst! Dit onderwerp, de oneindige bibliotheek, combineert natuurlijk twee zaken die me na aan het hart liggen (oneindigheid & boeken). Bovendien is je tekst zowel onderhoudend als mooi geschreven.

    Enkele associaties bij frases die me opvielen:

    - "het taalkundige nulpunt"
    Ook in de natuurkunde is het absolute nulpunt een theoretisch construct, een verregaande extrapolatie waarvan het bestaan niet kan worden aangetoond (wat verder ook niet problematisch is). Zo zou het verder extrapoleren van taal naar een punt in het verleden waarop er in werkelijkheid (voor zo ver dit nog te achterhalen valt) nog geen taal was toch nuttig kunnen zijn en ook een theoretisch ijkpunt kunnen zijn.

    - "reconstructies van prototalen zullen altijd hypotheses blijven"
    Vermoedelijk wel, al zijn er recent allerlei interessante ontwikkelingen op dit gebied. (Twee jaar geleden was er bijvoorbeeld een publicatie in Science van biologen die onderzoek deden naar de oorsprong van Indo-Europese taalfamilie en uitkwamen in het huidige Turkije. Dit was dus geen reconstructie van de oertaal, maar wie weet wat andere analyses nog zullen opleveren.)

    - "Betekenissen ontstaan niet in een vacuüm, woorden ontlenen aan hun linguïstische context, aan de dwarsverbanden in de oneindige bibliotheek"
    Maar met zijn beeld van het heelal als bibliotheek plaatst Borges de taal nog steeds in een relatief vacuüm: woorden en hun betekenis ontstaan in interactie tussen mensen en de wereld. Door dit intersubjectieve aspect (dat in het beeld van de bibliotheek ontbreekt) is de orde niet geheel arbitrair, maar ook niet helemaal objectief.

    - "De hemelse warwinkel van welwillende wijsheid": dat wil ik op een T-shirt! ;-)
    De opsomming van soorten dieren is natuurlijk ook heerlijk curieus. Dat Borges daar op een komisch effect speelt lijkt mij het duidelijkst bij (l), waar "et cetera" staat, waarna er nog twee soorten komen. (Volgens mij zou deze opsomming ook prima werken als conference-nummer.)

    - "werelden die wel kunnen worden verbeeld, maar nooit ontdekt, omdat ze niet kunnen bestaan"
    Het is maar de vraag of werelden die niet bestaan niet kunnen worden ontdekt. Een kunstenaar kan iets bedenken en zelf nog verbaasd staan over de details die hij of zij er later in ontdekt; niet zelden is het lied slimmer dan de zanger. Iets soortgelijk gebeurt er in de wiskunde: iemand stelt de spelregels op van een wereld die niet bestaat om er vervolgens lange tijd - en niet noodzakelijk alleen - in te verdwalen.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Het laatste punt lijkt me het meest interessant: Kunnen werelden die niet bestaan worden ontdekt? Je hoort vaak van fictieschrijvers dat de personages met hen op de loop gaan, het verhaal in een richting sturen die de schrijver niet had voorzien. Ik schrijf geen fictie, maar ken het verschijnsel wel via de pseudoniemen waaraan ik ben verslingerd: ze halen rare streken met mij uit, onder de ene schuilnaam gedraag ik me anders dan onder de andere. Ik heb ooit een naam geschrapt omdat ik mezelf, schrijvend onder die naam, onaangenaam begon te vinden. Toch is het dan de vraag wie iets ontdekt (de schrijver of zijn creatie) en of er wel iets wordt ontdekt: wordt er, anders gezegd iets blootgelegd wat reeds bestond (ontdekking), of wordt er iets nieuws gecreëerd (wat ik in de tekst omschreef als 'bedenken' of 'construeren').

      Dit lijkt ook in verband te staan met de discussie over 'identiteit': de vraag of het de schrijver is die de ontdekking doet, dan wel zijn creatie, kan ook worden geformuleerd als: Maakt de creatie (bijvoorbeeld een personage) deel uit van de identiteit van de auteur, of staat deze daar los van? Bestaat er wellicht een grijs gebied, een overgangsfase? Het schrappen van een pseudoniem lijkt daarop te wijzen: ik ervoer het blijkbaar als 'vreemd aan mezelf'. Aan andere pseudoniemen ben ik dan weer zeer gehecht, ik zou er geen afscheid van kunnen nemen. De auteur William Calvin wijst in 'De Rivier die tegen de Berg opstroomt' (ik kan de juiste passage niet vinden) op vergelijkbare gedachten met betrekking tot het lichamelijke: van sommige stukjes lichaam - haren, nagels, zelfs tanden - nemen we zonder al te veel problemen afscheid, terwijl voor andere zaken een afkeer wordt ontwikkeld nadat ze eenmaal het lichaam hebben verlaten. Het gaat daarbij niet alleen om uitwerpselen. Geef dertig personen een glas en laat ze daarin spugen. Vraag ze vervolgens of ze het mondvocht weer willen opslurpen. Dat levert uiterst zure gezichten op.

      Verwijderen