zondag 2 maart 2014

Andere Tijgers, Andere Werelden




 # Andere tijgers 

De leeuw mag dan de koning der dieren zijn, de tijger is de keizer van onze dromen. In zijn gedicht El Otro Tigre (Engelse vertaling hier) uit de bundel Droomtijgers, voert de Argentijnse schrijver en dichter Jorge Luis Borges de tijger op als symbool voor de beperktheid van het scheppende vermogen, met name het scheppende vermogen van de taal. De tijgers uit de verhalen zijn 'sierlijk maar ook dreigend, met bloed bevlekt, op zoek naar een volgende prooi (...)'. Maar 'zoals de vergeten woorden uit vergrijsde manuscripten,  komen (deze talige tijgers) alleen tot leven als zij door mensenogen worden gelezen.'  Het woord is tijger geworden, maar trekt zich terug als het boek wordt gesloten: Borges, en met hem de lezer, zal moeten blijven zoeken naar de andere tijger: 

El otro tigre, el que no està en el verso 
De andere tijger, die niet in het gedicht te vinden is

De andere tijger is ook de titel van een verhaal van Arthur C. Clarke, vooral bekend dankzij de roman 2001, A Space Odyssey en de verfilming ervan door Stanley Kubrick. Met Clarke komen we in een heel andere denkwereld terecht. Waar Borges vooral op zoek leek naar limieten, is het verhaal van Clarke in de eerste plaats een exploratie van het begrip oneindigheid. Clarke is geïnteresseerd in de vraag wat de consequenties zijn van een begrip als oneindigheid voor kansberekening, net als de filosofe en natuurkundige Sylvia Wenmackers, die het verhaal daarom heeft vertaald voor haar blog. Het verhaal is opgezet als een tweegesprek: een zekere Webb legt ideeën voor aan zijn gesprekspartner, Arnold, die vervolgens commentaar levert. Vanuit de aanname dat het universum oneindig is, probeert Webb via strikt logische redenaties te onderzoeken wat de consequenties zijn van dit denkbeeld:

Arthur C. Clarke
"Dat betekent dat er oneindig veel sterren en planeten zijn. Dus moet, volgens de wetten van de kans, elke mogelijke gebeurtenis niet slechts één keer maar oneindig vaak optreden."

Arnold geeft schouderophalend toe, dat lijkt inderdaad voor de hand te liggen. Webb gaat verder:

“Dan moeten er oneindig veel werelden zijn net zoals de Aarde, elk met een Arnold en een Webb erop, die deze heuvel opwandelen zoals wij dat doen en die dezelfde woorden zeggen.”

Arnold vindt dat moeilijk te aanvaarden, maar ziet ook geen mogelijkheid om het te weerleggen. Webb merkt het onbehagen van zijn vriend en verklaart:

“Ik weet dat het een onthutsende gedachte is – maar dat is oneindigheid óók. Maar wat me vooral fascineert, is de gedachte aan al die andere Aardes die niet exact hetzelfde zijn als deze. De Aardes waar Hitler de Oorlog gewonnen heeft en er swastikavlaggen boven Buckingham Palace wapperen; de Aardes waar Columbus nooit Amerika heeft ontdekt; de Aardes waar het Romeinse Rijk tot op de dag van vandaag voortleeft. De Aardes, in feite, waar alle grote wat-als-vragen van de geschiedenis een ander antwoord hebben gekregen.”

We hebben dus onze dubbelgangers, die ergens in het eindeloze universum op dit moment net als wij hetzelfde doen, hetzelfde zijn, maar het volgende moment misschien niet meer. Terugkerend naar Arnold en Webb: de dubbelgangers lopen elders een heuvel op, net als de Arnold en Webb van Clarke, maar het is niet zeker dat ze aan de andere kant van de heuvel, waar het gras altijd groener is, hetzelfde meemaken. Ze kunnen ook omdraaien, de heuvel weer afdalen, of doorlopen en aan de andere kant worden opgepeuzeld door een tijger, wie weet de tijger waar Borges naar op zoek is. Het gras kan namelijk ook wel eens bloediger zijn, aan die andere kant. Immers: hoe onwaarschijnlijk dingen ook zijn, als de kosmos oneindig is, moeten gebeurtenissen zich ergens voordoen. Zolang ze mogelijk zijn, moeten ze ergens wel gebeuren.

Hugh Everett formuleerde zijn Vele-Werelden-theorie in 1957, Clarke schreef zijn verhaal vier jaar eerder, in 1953 (het gedicht El Otro Tigre werd gepubliceerd in 1960); de implicaties van de relativiteitsleer en kwantumfysica waren nu in brede wetenschappelijke kringen doorgedrongen, niet langer een speeltje van enkele zonderlingen, en de inzichten werden via verhalen en nieuwe interpretaties verder vormgegeven.


Anneke Vervoort, Andere Wereld 211

# Andere werelden

Van oudsher hebben mensen nagedacht over oneindigheid, en de idee van parallelle werelden heeft in de theologie een lange geschiedenis als verklaring voor het kwaad in de wereld, dat moeilijk te verenigen lijkt met de voorstelling van een goede God. Als er verschillende universa bestaan,  waarvan één volmaakt en alle andere onvolmaakt, zouden wij misschien gewoon pech hebben gehad en terecht zijn gekomen in dit aardse tranendal vol verdriet en lijden. Het lijkt een elegante oplossing, maar het roept de vraag op waarom God naast het volmaakte universum, ook al die andere, onvolmaakte universa heeft geschapen. Iemand als Leipnitz (1646 - 1716) zag om die reden niets in dit soort voorstellingen en kwam daarom met zijn theorie dat God de beste van alle mogelijke werelden had geschapen. 

Nietzsche
Volgens Leipnitz was het 'goede' een object van Gods wil, God kon derhalve enkel de beste van alle mogelijke werelden scheppen. Wat Leipnitz de natuurkundigen van zijn tijd kwalijk nam, was dat zij probeerden om de doeloorzaken uit de fysica te bannen: volgens Leibnitz  leidde dat tot een visie waarbij de Schepping als doelloos en zinloos werd afgeschilderd. Dat was wel het laatste probleem waar Nietzsche mee worstelde toen hij in de jaren tachtig van de 19de eeuw zijn theorie ontwikkelde van de eeuwige terugkeer van het gelijke. Volgens Nietzsche zullen de dingen exact zo terugkeren als ze zich nu voordoen: het universum volgt een kringloop. In tegenstelling tot Leipnitz, accepteerde Nietzsche dat de Schepping zinloos was: voor Nietzsche was God dood en hij vroeg zich af welke morele houding een mens dient aan te nemen tegenover een doelloze werkelijkheid. Het is een vraag waar vandaag de dag nog steeds talloze mensen mee worstelen: Wat als het leven, wat als dat hele universum waarin ze zijn geworpen geen enkele zin heeft? Voor Nietzsche staat de  eeuwige terugkeer voor het aanvaarden van de wereld zoals deze is: alles herhaalt zich, alles is zoals het is, niet goed, niet slecht, het is er gewoon, en er is geen vlucht mogelijk naar een hogere werkelijkheid.

Veel Nietzschianen (hij heeft nogal wat aanhang onder postmoderne filosofen) claimen dat Nietzsche geen kosmologische intenties had met zijn leer, dat men de eeuwige terugkeer zuiver dient te interpreteren als een illustratie van zijn moraalleer: het is een verwerping van het dualisme van goed en kwaad, van waarheid en waarden. Dat lijkt inderdaad de hoofdzaak, Nietzsche was een filosoof, geen natuurkundige, maar in sommige van zijn werken wordt de idee wel degelijk betrokken op een natuurwetenschappelijke context, en daar lijkt de voorstellingen van de eeuwige terugkeer en de kringloop ook vandaan te komen. Nietzsche was een kind van zijn tijd, bij zijn overpeinzingen gaat hij uit van een zeer klassiek, mechanistisch beeld van het universum waarbij alles draait krachtpunten (hij noemt ze ongelukkigerwijs 'kracht-kwanta') die met elkaar interfereren en in alle eeuwigheid  hetzelfde effect sorteren. Vroeg of laat, zou volgens Nietzsche daardoor de huidige situatie - constellatie van kracht-kwanta - zich opnieuw moeten voordoen, en opnieuw en opnieuw.


# De andere kant van het voorstelbare

Net als de tijger is het universum blijkbaar een dankbaar onderwerp voor onze dromen, maar terwijl de tijger door onze nachtmerries wandelt, vliegen wijzelf in onze dagdromen naar de uithoeken van het heelal. Het is daarbij steeds de vraag hoe ernstig al deze fantasieën dienen te worden genomen. Mag men kwantumeffecten zoals verschillende potenties die volgens de vele-werelden-hypothese in verschillende  realiteiten worden gerealiseerd uitbreiden tot menselijke proporties? Leef ik, zoals de Arnold en Web van Clarke, werkelijk niet alleen hier, maar ook elders? Leef ik, zoals de mens in de geschriften van Nietzsche, niet alleen nu, maar ook in een ver verleden en verre toekomst? En als dat zo is, als ik niet alleen hier en nu leef, maar ook elders, en gisteren en morgen en tot in alle eeuwigheid amen, is dat dan een geruststellende of juist angstaanjagende gedachte? 

Daarover misschien een andere keer meer, pas voorlopig op voor tijger die op de loer ligt aan de andere kant van het voorstelbare. 





Referenties:

* R. J. Hollingdale, De Draagbare Nietzsche, Prometheus, Amsterdam 1997
* Jan Bor & Errit Petersma (redactie), De Verbeelding van het Denken, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2000
* David Dekker, Nietzsches Ewige Wiederkehr - http://www.daviddekker.com/Philosophy_Nietzsche.html

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten