vrijdag 20 november 2015

Herinneringen aan Armand




Armand van Loenhout (Eindhoven, 10 april 1946 – Eindhoven, 19 november 2015)

Een paar jaar geleden stond ik plots vlak achter hem in een boekwinkel. Ik had hem in meer dan dertig jaar niet gezien en het viel me nu pas op hoe klein hij was. Armand leerde ik kennen als jongeman en als jongeman keek je tegen hem op, omdat hij op een podium stond, of gewoon omdat je hem bewonderde. Armand was beroemd en zijn roem was blijkbaar zo groot dat zijn kleine en schrale gestalte niet opviel.

Ik kom, net als hij, uit Eindhoven maar herinner me niet dat ik hem vroeger ooit in de binnenstad ben tegengekomen. Als je hem wilde zien moest je naar De Poort van Kleef, een roemrucht café waar hij met enige regelmaat over de vloer kwam, meestal ‘s avonds laat en in het gezelschap van het nodige vrouwvolk. Zijn auto parkeerde hij gewoon voor de deur, hoewel er in de straat een streng parkeerverbod gold. Hij was doorgaans stoned maar leek nog wel in staat om te zingen, en daarom weerklonk na een tijdje de onvermijdelijke vraag, in authentiek Eindhovens:

“Hé Armand, zingt oew liedje nog ‘s.”

Dat liedje was natuurlijk ‘Ben ik te min’. Iedereen kent Armand, en iedereen kent deze  klassieker, maar vreemd genoeg is het de enige hit die hij ooit heeft gehad. Slechts één andere single haalde de Top 40, het pacifistische ‘Blommenkinders’, maar het nummer kwam niet hoger dan de negentiende plaats. Beide hits, de grote en de kleine, dateren uit hetzelfde jaar, 1967. Het succes van Armand was gigantisch, maar duurde erg kort.

Pater Verhagen
Op de middelbare school kreeg ik godsdienstles van dezelfde pater die Armand les had gegeven, Pater Verhagen, een kleurrijke augustijn die haast even beroemd was als Armand zelf. De pater dankte zijn landelijke bekendheid aan de komische dagsluitingen die hij jarenlang had uitgesproken voor radio en televisie. Het was deze pater die Armand het geld had geleend om zijn eerste gitaar te kopen. Een studiehoofd had Armand niet, zo vertelde de pater ons, maar de jongeman geloofde rotsvast in zijn grote talent, en daarom had hij hem dat geld geleend. In het leven moest je ergens in geloven, was het niet in God, dan wel in je eigen talent.

Armand was een vriendelijke, zij het wat wereldvreemde jongen. Een gesprek met hem voeren was lastig omdat hij niet alleen overtuigd was van zijn grote talent, maar ook van zijn eigen grote gelijk. Ik denk niet dat hij ooit een fout heeft toegegeven. Jaar in jaar uit probeerde hij het succes van zijn eerste hit en eerste elpee te herhalen, maar alle pogingen leden schipbreuk, buiten Eindhoven verkocht hij geen plaat meer. Verzamelelpees en -cd’s met zijn oudste werk, gingen dan weer grif over de toonbank. Armand weet het allemaal aan het publiek dat te stom was om zijn werk op waarde te schatten. Na 1967 was de wereld in slaap gevallen, hij was als enige wakker gebleven.

In feite was het natuurlijk eerder andersom. De wereld was geëvolueerd, terwijl Armand zelf was blijven stilstaan. Dat maakte hem ook uniek: andere artiesten uit die tijd schakelden over op andere genres (vaak ook zonder veel succes), maar Armand bleef de protestzanger met de onmogelijk lange, roodoranje haren die koppig bleef protesteren tegen leed en onrecht. Zijn latere platen waren doorslagjes van zijn vroege werk, alleen minder in kwaliteit. Aan het eind van zijn leven, kreeg hij dan toch weer enig succes dankzij de samenwerking met de beatgroep The Kik uit Tilburg en een ska-versie van het aloude Ben ik te Min met Let’s Quit.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten