woensdag 26 februari 2014

"Het shirt die je wist dat zou komen"




"Het shirt die je wist dat zou komen"

Het Nederlands in Holland en Vlaanderen


Het gebeurde op een regenachtige donderdagmiddag in februari: een Vlaamse vriend op facebook, Herman Jacobs, gewoonlijk de vriendelijkheid zelve, pikte het niet langer, gooide bij wijze van spreken zijn kont tegen de krib. Wat was er aan de hand? Welnu, ik zal hem zelf aan het woord laten (de uitval en het commentaar zijn van hem, de geciteerde zinnen komen uit een onlangs door een Nederlandse uitgeverij gepresenteerde vertaling van een roman van Bernice Rubens):

Ik ben het beu. Ik protesteer.

'Hij ging terug naar de gelagkamer, speldde de ster weer op en verborg hem onder zijn jas.'

'"Het is een zeer droevige geschiedenis," zei Faivel ook in het Russisch (...). "Wil je hem nog horen?"'

'Uit de kamer naast de hunne kwam de geur van gebraden varkensvlees,
een vreemde lucht op een bar mitswa. De jongens snoven het op zoals ze iedere dag deden bij het ontwaken.'

Ik protesteer
Bij de eerste zin kun je nog denken: ach ja, die Hollanders... De ster, hij; de deur, hij; de kast, hij; en eindeloos zo voort. Ik besef dat het, in groter, en inderdaad algemener, Nederlands verband niet fout is, al doet het een beetje pijn aan mijn Vlaamse ogen.
Maar dat tweede citaat, daar had absoluut, van De Panne tot Delfzijl, altijd 'Wil je *ze* nog horen?' moeten staan.
 
En dan dat derde citaat (zucht)... DE geur, DE lucht, *het*???


Over de vertaling van de prachtige roman 'Broers' van Bernice Rubens (u leest er binnenkort meer over in Knack Focus) heb ik op zich niets te mopperen -- maar over de tekstredactie wél. Kunnen ze daar in het Noorden gvd eens ophouden met dit soort taalverslonzing? (Ja, ja -- in Vlaanderen is het nog veel erger, weet ik, weet ik. Maar nu juist *dit* soort absurde fouten zal geen Vlaming ooit maken.)
 
Maar dat tweede citaat, daar had absoluut, van De Panne tot Delfzijl, altijd 'Wil je *ze* nog horen?' moeten staan.
En dan dat derde en dat vierde citaat (zucht)... HET draaihek, *hem*??? DE geur, DE lucht, *het*???Bij de eerste zin kun je nog denken: ach ja, die Hollanders... De ster, hij; de deur, hij; de kast, hij; en eindeloos zo voort. Ik besef dat het, in groter, en inderdaad algemener, Nederlands verband niet fout is, al doet het een beetje pijn aan mijn Vlaamse ogen.
Maar dat tweede citaat, daar had absoluut, van De Panne tot Delfzijl, altijd 'Wil je *ze* nog horen?' moeten staan.
En dan dat derde en dat vierde citaat (zucht)... HET draaihek, *hem*??? DE geur, DE lucht, *het*???Bij de eerste zin kun je nog denken: ach ja, die Hollanders... De ster, hij; de deur, hij; de kast, hij; en eindeloos zo voort. Ik besef dat het, in groter, en inderdaad algemener, Nederlands verband niet fout is, al doet het een beetje pijn aan mijn Vlaamse ogen.
Maar dat tweede citaat, daar had absoluut, van De Panne tot Delfzijl, altijd 'Wil je *ze* nog horen?' moeten staan.
En dan dat derde en dat vierde citaat (zucht)... HET draaihek, *hem*??? DE geur, DE lucht, *het*???Bij de eerste zin kun je nog denken: ach ja, die Hollanders... De ster, hij; de deur, hij; de kast, hij; en eindeloos zo voort. Ik besef dat het, in groter, en inderdaad algemener, Nederlands verband niet fout is, al doet het een beetje pijn aan mijn Vlaamse ogen.
Maar dat tweede citaat, daar had absoluut, van De Panne tot Delfzijl, altijd 'Wil je *ze* nog horen?' moeten staan.
En dan dat derde en dat vierde citaat (zucht)... HET draaihek, *hem*??? DE geur, DE lucht, *het*???Bij de eerste zin kun je nog denken: ach ja, die Hollanders... De ster, hij; de deur, hij; de kast, hij; en eindeloos zo voort. Ik besef dat het, in groter, en inderdaad algemener, Nederlands verband niet fout is, al doet het een beetje pijn aan mijn Vlaamse ogen.
Maar dat tweede citaat, daar had absoluut, van De Panne tot Delfzijl, altijd 'Wil je *ze* nog horen?' moeten staan.
En dan dat derde en dat vierde citaat (zucht)... HET draaihek, *hem*??? DE geur, DE lucht, *het*???

Het is een bekende klacht: In Nederland is het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk grotendeels verloren gegaan, met name in Holland, waar vrijwel alle grote uitgeverijen zijn gevestigd. Ook ik, geboren en getogen in de omgeving van Eindhoven, heb slechts een vaag idee van het geslacht van woorden; ik gebruik vaak een trucje, waarbij 'een' wordt vervangen door 'ne(): Indien dit mogelijk is - geen korstsluiting in het gehoor veroorzaakt - is een woord mannelijk. 'Ne vent (gaat wel, 'ne vrouw gaat niet), 'ne stoel, 'nen hond, etc. Maar soms werkt dat trucje niet, of niet goed: ik twijfel in zo'n geval of de constructie wel mogelijk is. Er zit dan niet veel anders op (je loopt niet steeds rond met een woordenboek op zak) dan af te gaan op het Italiaans of Frans, in de hoop dat het Nederlands in dit opzicht internationale aansluiting heeft gezocht (wat niet altijd het geval is, het is la sedia en la chaise, maar stoel is mannelijk).

Herman liet me weten dat hij het trucje ook gebruikt; blijkbaar berust het vermogen om het toe te passen op een eigenschap die zich alleen ontwikkelt bij jonge mensen die opgroeien ten zuiden van de grote rivieren, noordelingen die ik er ooit over heb aangesproken, reageerden verrast: ze hadden er nooit van gehoord en er ging bij 'ne vrouw geen alarm af. Maar de chaos die in het Nederlands is ontstaan, is niet beperkt tot het woordgeslacht. Zinnen als hun hebben dat gedaan, het meisje wie ik gesproken heb, en hun zijn beter als ons zijn aan de orde van de dag. Niet alleen op straat of in de kroeg, ook televisie en steeds vaker zelfs in kranten en tijdschriften.

***

Rudy Kousbroek
Men spreekt in Nederland wel van het grachtengordelcomplex. Binnen de Amsterdamse grachtengordel speelt zich het hele culturele leven af, en de opvattingen die er heersen, worden als maatgevend voor het hele land beschouwd. Ook de taal die er wordt gesproken, wordt gezien als maatgevend, en die taal is een soort afgevlakt Hollands, hard en kil. Wie iets anders spreekt, is een provinciaal, een boer. In een ver verleden - in de jaren zeventig van de vorige eeuw - kwam ik vaak in de grachtengordel; de gesproken taal was al een rommeltje, maar de geschreven taal werd nog enigszins in toom gehouden door schrijvers als W.F. Hermans, Rudy Kousbroek, Karel van het Reve, Gerrit Komrij en enkele anderen, die de vervlakking en vervuiling aan de kaak stelden. Jan met de pet had geen boodschap aan deze schrijvers, maar uitgevers wel. Ook op televisie was algemeen Nederlands nog de norm; het ideaalbeeld van een presentator werd vertegenwoordigd door iemand als Willem Duys. Je kon veel van Willem zeggen, maar hij sprak zijn talen, met inbegrip van het Nederlands. Die tijd ligt ver achter ons, Willem is niet meer en ook de mopperende schrijvers zijn allemaal overleden, geen uitgever trekt zich nog iets van ze aan.  Na de gesproken taal, dreigt binnen de gordel ook de geschreven taal voor de bijl te gaan.

Opvallend was dat die criticasters (met uitzondering van Karel van het Reve) allemaal in het buitenland woonden. De geografische afstand plaatste het verval blijkbaar in reliëf, het viel beter op, zoals het verouderingsproces sterker in het oog springt bij mensen die je niet regelmatig tegen het lijf loopt.  Opvallend was verder dat er pas heisa ontstond nadat Kousbroek zijn kritiek op het Nederlands uit de polder in het Frans had geformuleerd en zijn artikel had weten te slijten aan Le Monde. Het artikel was getiteld "Une Langue de Bois" en Rudy verklaarde aan een Frans lezerspubliek hoe Nederlanders omgingen met hun moedertaal (1). Terwijl Fransen hun taal zien als een kostbaar erfgoed, is voor Nederlanders taal alleen maar een middel om de kost mee te verdienen. Een handelaar moet zich nu eenmaal verstaanbaar kunnen maken tegenover zijn klanten, en als hij daarin slaagt, is het goed, in juiste formuleringen of een elegante woordkeuze is zo iemand niet geïnteresseerd, aldus Rudy. Hij had zulke dingen al vaak in het Nederlands geroepen, maar nu was het huis te klein. In veel reacties klonk zoiets door als: 'Nu weten de Fransen het ook!' De Nederlander is niet geïnteresseerd in zijn eigen taal, maar gaat in het buitenland graag door voor een taalvirtuoos. Ook in dat opzicht is hij een handelaar die een goede indruk wil maken op zijn klanten. Het artikel van Kousbroek dreigde zijn reputatie in het buitenland te schaden.


 Van de huidige generatie auteurs, lijkt niemand echt in het verval van de Nederlandse taal geïnteresseerd. Alleen uit het werk van Benno Barnard spreekt nog enige bekommernis, maar hij is dan ook een buitenbeentje, ook in andere opzichten. Barnard woont in België, het land waar het taalkundige klimaat gunstiger heet te zijn. Terwijl de Nederlander zijn taal cadeau kreeg, heeft de Vlaming haar moeten bevechten op het Frans, de taal van de culturele en maatschappelijke bovenlaag. Om die reden zou de taal bij de Vlaming meer gevoelens van trots losmaken. In zekere zin is dat juist, maar de taal waar de Vlaming trots op is, lijkt toch vooral zijn dialect. Vlamingen zetten zich van oudsher af tegen het Hollands dat wordt ervaren als vreemd en bevoogdend. In Vlaanderen weerklinken regelmatig oproepen om het Algemeen Nederlands op radio en televisie in ere te herstellen, maar ze lijken weinig effect te sorteren. Ze worden doorgaans ook beantwoord met de dooddoener dat dialecten ook heel mooi zijn. Dat is zo, maar daar gaat het niet om. Geert Bourgeois, Vlaams minister voor inburgering, roept op om Nederlands te spreken met anderstaligen (die Nederlands willen leren), maar hij heeft voor velen de verkeerde partijkaart: zijn oproep zal weer worden uitgelegd als een verkapte uiting van nationalisme.

Aan beide zijden van de grens lijkt men de zaak eenvoudigweg te hebben opgegeven. In geen enkel taalgebied vinden Engelse woorden zo gemakkelijk ingang; de meeste van die woorden zijn totaal overbodig omdat er goede en gebruikelijke Nederlandse alternatieven voor bestaan. Vlamingen spreken met een zekere nostalgie over rubrieken als Hier spreekt men Nederlands of populaire uitgaven als Hoe zeg en schrijf ik het? (door een kennis van me steevast verbasterd tot: Hoe zeg en schrijf ik kut?). In NRC Handelsblad besteedde J.L. Heldring in zijn rubriek Dezer Dagen tussen 1985 en 1998 vaak aandacht aan taalfouten, en in De Standaard had een zekere Eugène Berode een taalrubriek, maar zij hebben geen opvolgers gekregen in de krantenkolommen (2); beide kranten hebben een ombudsman, maar die houden zich meer bezig met politieke correctheid dan met correct taalgebruik. Een dergelijke houding blijft natuurlijk niet zonder gevolgen; waar correct taalgebruik niet langer in tel is, wordt gestamel uiteindelijk het ideaal. In een land zonder grote mensen, wordt al snel opgekeken naar kabouters. 

Noten:


(1) Het artikel is te vinden - in de oorspronkelijke Franse taal - in Rudy Kousbroek, Anathema's 4, De Waanzin aan de Macht, Uitgeverij Meulenhof, 1979. De tekst is (helaas) niet als .pdf beschikbaar. Voor een impressie van zijn essayistisch werk, zie: http://plazilla.com/kousbroek-de-essayist
(2) De opvolger van Berode, Ruud Hendrickx, wordt doorgaans pas om zijn mening gevraagd nadat de zaak in het honderd is gelopen, bijvoorbeeld nadat half Vlaanderen zich vrolijk heeft gemaakt over het dialect tijdens een feestelijke uitzending: http://www.vrt.be/taal/natalia
 

donderdag 12 december 2013

God Vogelvrij (bis)




Het verbod op godlastering is dus definitief geschrapt uit het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Na de Tweede Kamer, ging uiteindelijk ook de Eerste Kamer overstag, al ging het niet echt van harte. Hoe dan ook, na 81 jaar is er een einde gekomen aan één van de meest dwaze bepalingen uit de grondwet. Laster heeft immers, hoe men het ook wenst te bekijken, betrekking op uitlatingen die onwaar zijn; met een verbod op godslastering werd de indruk gewekt dat de Nederlandse wetgever bepaalde zaken met betrekking tot God voor 'waar' hield, en dat is niet zo (1). Het wetsartikel ging ook in tegen de vrijheid van gedachten, geweten en godsdienst, gewaarborgd in artikel 18.

In een beschaafd land worden gedachten over God of godsdienst niet voorgeschreven. Door de afschaffing van het bewuste wetsartikel lijkt Nederland dus ook weer iets minder op barbaarse landen waarin verkeerde uitlatingen  inzake het geloof zeer ernstige gevolgen kunnen hebben (2). Toch is het de vraag of we met de schrapping iets zijn opgeschoten. Nadat het verbod op godslastering eindelijk was afgevoerd, werd onmiddellijk een motie ingediend om te onderzoeken of een ander wetsartikel (137c) verder kan worden aangescherpt, teneinde groepen te beschermen tegen beledigende uitlatingen. Wat de ene hand geeft, neemt de andere weer af.

Momenteel is volgens artikel 137c strafbaar:

Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid.

Je zou zeggen dat groepen door deze tekst voldoende worden beschermd, maar sommige politici willen dus verder gaan. Ik had die dubbele handbeweging al in een eerdere bijdrage aangekondigd: de christendemocraat Hirsch Ballin had al eens hetzelfde idee geopperd nadat hij had gepleit voor de afschaffing van het verbod op godslastering. Hij wilde in één moeite door artikel 137c zo formuleren dat kritiek op godsdienst vrijwel onmogelijk zou worden.

***
Godslastering en het bijbehorend wetsartikel zijn onlosmakelijk verbonden met Gerard Reve en het zogenaamde Ezelproces. Ook het beledigen van een bevolkingsgroep en het bewuste wetsartikel hebben een zogenaamde literaire geschiedenis. In 1951 raakte een schrijver, een collega en tijdgenoot van Reve,  in de problemen vanwege de volgende passage:

Ik heb altijd gelijk
"De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar die naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen."

Degene die deze woorden sprak, luistert naar de naam Lodewijk Stegman, maar hij was niet de bedenker van ze. De woorden werden hem in de mond gelegd door de schrijver Willem Frederik Hermans. Stegman is, anders gezegd, een romanpersonage. De uitspraak is een passage uit de roman Ik heb altijd gelijk. Reeds bij de voorpublicatie van het eerste hoofdstuk viel pers - met name de katholieke pers - over Hermans heen. De passage leidde tot vervolging op grond van het bewuste artikel 137c uit het Wetboek van Strafrecht, maar Hermans werd vrijgesproken omdat de rechter zijn verdediging aanvaardde dat niet hijzelf, maar een (door hem geschapen) romanpersonage de uitspraken had gedaan. De Franse auteur Michel Houellebecq koos dezelfde verdediging toen hij werd aangeklaagd wegens islamofobe passages in zijn roman Platforme. Ook Houellebecq werd vrijgesproken.

Voor alle duidelijkheid: de passage was geen gratuite scheldpartij; Hermans viseerde de Katholieke Informatiedienst inzake Literatuur, Idil. Deze dienst beoordeelde boeken en legde lijsten van titels aan die voor katholieken werden afgeraden of ronduit verboden. Hoewel de lijst volgens verdedigers was bedoeld voor 'eigen gebruik' en enkel bedoeld om lezers en boekhandelaars te informeren, waren de gevolgen voor schrijvers die op de lijst kwamen zeer ernstig: hun boeken waren in het grootste gedeelte van het land niet te verkrijgen. Een uitgesproken katholieke auteur als Anton van Duinkerken nam al in 1949 afstand van de lijst, maar de dienst zou tot in de jaren '70 blijven bestaan. Naast W.F. Hermans behoorden bijvoorbeeld ook Simon Vestdijk, Jan Cremer, Jan Wolkers en zelfs de toch erg brave Hella Haasse tot de getroffen auteurs.

***
Een verbod op godslastering is onwenselijk omdat het ingaat tegen de vrijheid van gedachten, geweten en godsdienst. Het lijkt eveneens onwenselijk om bepaalde groepen mensen via een wetsartikel een bijzondere status te verlenen. Zo'n beslissing zou namelijk ingaan tegen het beginsel dat alle burgers voor de wet gelijk zijn. Net als de vrijheid van meningsuiting is dat een groot goed. Je moet wel héél goeie redenen hebben om aan dat beginsel te gaan tornen. Er zijn mensen die beweren dat zulke redenen bestaan.

Spong heeft ook altijd gelijk
Beledigende opmerkingen (als die van Lodewijk Stegman) worden doorgaans gezien als de prijs die we betalen voor de vrijheid van meningsuiting. Die vrijheid geldt namelijk ook voor uitlatingen die mensen als minder prettig ervaren (uitlatingen waar niemand problemen mee heeft, hoeven trouwens niet beschermd te worden). De bekende advocaat Spong antwoordt hierop dat het steeds dezelfde groep is die de prijs moet betalen. Hij bedoelt natuurlijk de moslims. Of dat waar is weet ik niet, Hermans had het niet over moslims, en in het boek van Houellebecq wordt zowat iedere bevolkingsgroep door de hekel gehaald, van de generatie '68 tot New Agers, abortusplegers, saloncommunisten, seksverslaafden en touroperators. Wat is wèl weet, is dat het steeds dezelfde bevolkingsgroepen zijn die voor zichzelf speciale wettelijke bescherming opeisen. In de tijd van Hermans waren dat de katholieken, nu zijn het (meestal) de moslims.


Gelovigen zijn mensen als alle anderen, maar ze hebben de vervelende neiging om zichzelf heel bijzonder te vinden. Nu de katholieken zich niet meer zo druk lijken te maken over het een en ander, hebben de moslims hun plaats ingenomen. Het hele circus om wetsartikelen aan te scherpen lijkt opgezet om de moslimgemeenschap tegemoet te komen, in een soort moderne variant op het aloude thema U vraagt, wij draaien. En niet alleen in Nederland, ook in het buitenland. In België dienden Bert Anciaux en Fauzia Talhaoui in de senaat een resolutie in die nagenoeg iedere kritiek op de islam onmogelijk zou maken (3). Europa is vragende partij, zo krijgen we vaak te horen.

***
Wat is hier nu eigenlijk aan de hand? Hoe komt het dat politici zo gemakkelijk bereid kunnen worden gevonden om allerlei vrijheden in te perken?

Het lijkt erop dat het begrip 'gemeenschapsrecht' ons in diverse opzichten parten speelt. Met 'gemeenschapsrecht' wordt in de regel het Europese recht aangeduid, het geheel van verdragen, vorderingen en richtlijnen, alsmede de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Daarbij staat het Europese recht boven het nationale recht; de lidstaten kunnen dus geen nationale voorschriften toepassen die strijdig zijn met het Europese recht. Dit lijkt burgers te beschermen tegen willekeur en de dwingelandij van lokale potentaten, maar dit voorrangsbeginsel werkt compleet averechts: beslissingen worden genomen over de hoofden van burgers en nationale regeringen heen, en stelt hen bloot aan de willekeur en dwingelandij van een aantal internationale potentaten. Beslissingen worden doorgevoerd zonder dat de bevolking wordt gekend, en kunnen niet meer worden teruggedraaid omdat de beslissingen nu eenmaal genomen zijn.

Maar er is nog een tweede tegenstelling, namelijk die waarin het individu tegenover de groep wordt geplaatst. De samenleving moet dan kiezen welk recht prevaleert, het recht van het individu (mensenrecht) of het recht van de groep (gemeenschapsrecht). Deze twee kunnen niet samen worden verzekerd, althans niet zonder aan één van beide voorrang te verleden. Indien het gemeenschapsrecht prevaleert, dient het individu zich in te schikken naar het belang van de groep, hoe grillig die zich ook gedraagt, op straffe van uitstoting (of erger). In de door Van der Ham en Zuiderveld geviseerde landen, heeft de islamitische gemeenschap voorrang op het individu, de afvallige of niet-gelovige heeft zich maar te schikken, als hij zijn mond open doet, verliest hij zelfs het recht om te leven. In onze samenlevingen geniet het individu bescherming tekens de woede van de groep. Onder druk van Europa en een lichtgeraakte bevolkingsgroep dreigen we onze wetgeving aan te passen. Dat lijkt me niet aanbevolen.

Dit is een vervolg op: God Vogelvrij 



Noten:

* (1) Zie: Karel van het Reve, Achterlijke Artikelen, in: De Ondergang van het Morgenland, p. 194-198
* (2) Zie hiervoor Boris van der Ham en Rein Zunderdorp, 'In het godslasteringsdebat staan levens op het spel'. 
* (3) Het voorstel van Anciaux en Talhaoui: http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub.html&COLL=S&LEG=5&NR=1980&VOLGNR=1&LANG=nl