Het verbod op godlastering is dus definitief geschrapt uit
het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Na de Tweede Kamer, ging uiteindelijk
ook de Eerste Kamer overstag, al ging het niet echt van harte. Hoe dan ook, na 81
jaar is er een einde gekomen aan één van de meest dwaze bepalingen uit de
grondwet. Laster heeft immers, hoe men het ook wenst te bekijken, betrekking op
uitlatingen die onwaar zijn; met een verbod op godslastering werd de indruk
gewekt dat de Nederlandse wetgever bepaalde zaken met betrekking tot God voor
'waar' hield, en dat is niet zo (1). Het wetsartikel ging ook in tegen de
vrijheid van gedachten, geweten en godsdienst, gewaarborgd in artikel 18.
In een beschaafd land worden gedachten over God of
godsdienst niet voorgeschreven. Door de afschaffing van het bewuste wetsartikel
lijkt Nederland dus ook weer iets minder op barbaarse landen waarin verkeerde
uitlatingen inzake het geloof zeer ernstige
gevolgen kunnen hebben (2). Toch is het de vraag of we met de schrapping iets
zijn opgeschoten. Nadat het verbod op godslastering eindelijk was afgevoerd,
werd onmiddellijk een motie ingediend om te onderzoeken of een ander
wetsartikel (137c) verder kan worden aangescherpt, teneinde groepen te
beschermen tegen beledigende uitlatingen. Wat de ene hand geeft, neemt de
andere weer af.
Momenteel is volgens artikel 137c strafbaar:
Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of
afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun
ras, hun godsdienst of levensovertuiging of hun hetero- of homoseksuele
gerichtheid.
Je zou zeggen dat groepen door deze tekst voldoende worden
beschermd, maar sommige politici willen dus verder gaan. Ik had die dubbele
handbeweging al in een eerdere bijdrage aangekondigd: de christendemocraat
Hirsch Ballin had al eens hetzelfde idee geopperd nadat hij had gepleit voor de
afschaffing van het verbod op godslastering. Hij wilde in één moeite door
artikel 137c zo formuleren dat kritiek op godsdienst vrijwel onmogelijk zou
worden.
***
Godslastering en het bijbehorend wetsartikel zijn
onlosmakelijk verbonden met Gerard Reve en het zogenaamde Ezelproces. Ook het
beledigen van een bevolkingsgroep en het bewuste wetsartikel hebben een
zogenaamde literaire geschiedenis. In 1951 raakte een schrijver, een collega en
tijdgenoot van Reve, in de problemen
vanwege de volgende passage:
Ik heb altijd gelijk |
Degene die deze woorden sprak, luistert naar de naam
Lodewijk Stegman, maar hij was niet de bedenker van ze. De woorden werden hem
in de mond gelegd door de schrijver Willem Frederik Hermans. Stegman is, anders
gezegd, een romanpersonage. De uitspraak is een passage uit de roman Ik heb altijd gelijk. Reeds bij de voorpublicatie van het eerste hoofdstuk viel pers -
met name de katholieke pers - over Hermans heen. De passage leidde tot
vervolging op grond van het bewuste artikel 137c uit het Wetboek van
Strafrecht, maar Hermans werd vrijgesproken omdat de rechter zijn verdediging
aanvaardde dat niet hijzelf, maar een (door hem geschapen) romanpersonage de
uitspraken had gedaan. De Franse auteur Michel Houellebecq koos dezelfde
verdediging toen hij werd aangeklaagd wegens islamofobe passages in zijn roman
Platforme. Ook Houellebecq werd vrijgesproken.
Voor alle duidelijkheid: de passage was geen gratuite scheldpartij; Hermans viseerde de Katholieke Informatiedienst inzake Literatuur, Idil. Deze dienst beoordeelde boeken en legde lijsten van titels aan die voor katholieken werden afgeraden of ronduit verboden. Hoewel de lijst volgens verdedigers was bedoeld voor 'eigen gebruik' en enkel bedoeld om lezers en boekhandelaars te informeren, waren de gevolgen voor schrijvers die op de lijst kwamen zeer ernstig: hun boeken waren in het grootste gedeelte van het land niet te verkrijgen. Een uitgesproken katholieke auteur als Anton van Duinkerken nam al in 1949 afstand van de lijst, maar de dienst zou tot in de jaren '70 blijven bestaan. Naast W.F. Hermans behoorden bijvoorbeeld ook Simon Vestdijk, Jan Cremer, Jan Wolkers en zelfs de toch erg brave Hella Haasse tot de getroffen auteurs.
Voor alle duidelijkheid: de passage was geen gratuite scheldpartij; Hermans viseerde de Katholieke Informatiedienst inzake Literatuur, Idil. Deze dienst beoordeelde boeken en legde lijsten van titels aan die voor katholieken werden afgeraden of ronduit verboden. Hoewel de lijst volgens verdedigers was bedoeld voor 'eigen gebruik' en enkel bedoeld om lezers en boekhandelaars te informeren, waren de gevolgen voor schrijvers die op de lijst kwamen zeer ernstig: hun boeken waren in het grootste gedeelte van het land niet te verkrijgen. Een uitgesproken katholieke auteur als Anton van Duinkerken nam al in 1949 afstand van de lijst, maar de dienst zou tot in de jaren '70 blijven bestaan. Naast W.F. Hermans behoorden bijvoorbeeld ook Simon Vestdijk, Jan Cremer, Jan Wolkers en zelfs de toch erg brave Hella Haasse tot de getroffen auteurs.
***
Een verbod op godslastering is onwenselijk omdat het ingaat
tegen de vrijheid van gedachten, geweten en godsdienst. Het lijkt eveneens
onwenselijk om bepaalde groepen mensen via een wetsartikel een bijzondere
status te verlenen. Zo'n beslissing zou namelijk ingaan tegen het beginsel dat
alle burgers voor de wet gelijk zijn. Net als de vrijheid van meningsuiting is
dat een groot goed. Je moet wel héél goeie redenen hebben om aan dat beginsel
te gaan tornen. Er zijn mensen die beweren dat zulke redenen bestaan.
Spong heeft ook altijd gelijk |
Beledigende opmerkingen (als die van Lodewijk Stegman)
worden doorgaans gezien als de prijs die we betalen voor de vrijheid van
meningsuiting. Die vrijheid geldt namelijk ook voor uitlatingen die mensen als
minder prettig ervaren (uitlatingen waar niemand problemen mee heeft, hoeven
trouwens niet beschermd te worden). De bekende advocaat Spong antwoordt hierop
dat het steeds dezelfde groep is die de prijs moet betalen. Hij bedoelt
natuurlijk de moslims. Of dat waar is weet ik niet, Hermans had het niet over
moslims, en in het boek van Houellebecq wordt zowat iedere bevolkingsgroep door
de hekel gehaald, van de generatie '68 tot New Agers, abortusplegers, saloncommunisten,
seksverslaafden en touroperators. Wat is wèl weet, is dat het steeds dezelfde
bevolkingsgroepen zijn die voor zichzelf speciale wettelijke bescherming
opeisen. In de tijd van Hermans waren dat de katholieken, nu zijn het (meestal)
de moslims.
Gelovigen zijn mensen als alle anderen, maar ze hebben de
vervelende neiging om zichzelf heel bijzonder te vinden. Nu de katholieken zich
niet meer zo druk lijken te maken over het een en ander, hebben de moslims hun
plaats ingenomen. Het
hele circus om wetsartikelen aan te scherpen lijkt opgezet om de
moslimgemeenschap tegemoet te komen, in een soort moderne variant op het aloude
thema U vraagt, wij draaien. En niet alleen in Nederland, ook in het
buitenland. In België dienden Bert Anciaux en Fauzia Talhaoui in de senaat een
resolutie in die nagenoeg iedere kritiek op de islam onmogelijk zou maken (3).
Europa is vragende partij, zo krijgen we vaak te horen.
***
Wat is hier nu eigenlijk aan de hand? Hoe komt het dat
politici zo gemakkelijk bereid kunnen worden gevonden om allerlei vrijheden in
te perken?
Het lijkt erop dat het begrip 'gemeenschapsrecht' ons in
diverse opzichten parten speelt. Met
'gemeenschapsrecht' wordt in de regel het Europese recht aangeduid, het geheel van verdragen, vorderingen en
richtlijnen, alsmede de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Daarbij staat het Europese recht boven het nationale recht; de lidstaten kunnen
dus geen nationale voorschriften toepassen die strijdig zijn met het Europese
recht. Dit lijkt burgers te beschermen tegen willekeur en de dwingelandij van
lokale potentaten, maar dit voorrangsbeginsel werkt compleet averechts:
beslissingen worden genomen over de hoofden van burgers en nationale regeringen
heen, en stelt hen bloot aan de willekeur en dwingelandij van een aantal internationale
potentaten. Beslissingen worden doorgevoerd zonder dat de bevolking wordt
gekend, en kunnen niet meer worden teruggedraaid omdat de beslissingen nu
eenmaal genomen zijn.
Maar er is nog een tweede tegenstelling, namelijk die waarin het individu tegenover
de groep wordt geplaatst. De samenleving moet dan kiezen welk recht prevaleert,
het recht van het individu (mensenrecht) of het recht van de groep
(gemeenschapsrecht). Deze twee kunnen niet samen worden verzekerd, althans niet
zonder aan één van beide voorrang te verleden. Indien het gemeenschapsrecht
prevaleert, dient het individu zich in te schikken naar het belang van de groep,
hoe grillig die zich ook gedraagt, op straffe van uitstoting (of erger). In de door
Van der Ham en Zuiderveld geviseerde landen, heeft de islamitische gemeenschap
voorrang op het individu, de afvallige of niet-gelovige heeft zich maar te
schikken, als hij zijn mond open doet, verliest hij zelfs het recht om te
leven. In onze samenlevingen geniet het individu bescherming tekens de
woede van de groep. Onder druk van Europa en een lichtgeraakte bevolkingsgroep
dreigen we onze wetgeving aan te passen. Dat lijkt
me niet aanbevolen.
Dit is een vervolg op: God Vogelvrij
Dit is een vervolg op: God Vogelvrij
Noten:
* (1) Zie:
Karel van het Reve, Achterlijke Artikelen, in: De Ondergang van het Morgenland,
p. 194-198
* (2) Zie hiervoor Boris van der Ham en Rein Zunderdorp, 'In het godslasteringsdebat staan levens op het spel'.
* (3) Het voorstel van Anciaux en Talhaoui: http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub.html&COLL=S&LEG=5&NR=1980&VOLGNR=1&LANG=nl
* (2) Zie hiervoor Boris van der Ham en Rein Zunderdorp, 'In het godslasteringsdebat staan levens op het spel'.
* (3) Het voorstel van Anciaux en Talhaoui: http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub.html&COLL=S&LEG=5&NR=1980&VOLGNR=1&LANG=nl
Verdere lectuur:
http://www.socialevraagstukken.nl/site/2013/12/03/senaat-moet-godslastering-schrappen-uit-strafwet/
Geen opmerkingen:
Een reactie posten