I
De wet van Dalrymple (oorspronkelijk geformuleerd door zijn collega Colin Brewer), oftewel de wet van verpaupering, luidt als volgt:
"The law of immiseration': misery increases to meet the
means available for its alleviation"
Dat is geen alledaags Engels, geen wonder dus dat iemand als
Timon Dias (die de wet onder aandacht van zijn lezers bracht) moeite had om een
passende verklaring te vinden. Mijn voorstel was:
"De wet van verpaupering: armoede neemt toe naarmate er
meer middelen worden vrijgemaakt om haar te bestrijden. "
De vertaling is wat langer dan het origineel, maar dat is
niet ongebruikelijk; bondig geformuleerde stellingen bevatten vaak termen die
in een andere taal moeten worden omschreven. Het grote struikelblok is hier het
werkwoord to meet: voldoen aan, tegemoet komen aan, gelijke tred houden met.
Immiseration is, geloof het of niet, de letterlijke
vertaling van de marxistische term Verelendung. De term Wet van Verpaupering, is een knipoog naar de
marxistische Verelendungstheorie (in het Engels: Immiseration thesis); deze theorie houdt in dat volgens Marx de
kapitalistische productievormen onherroepelijk zullen leiden tot een
verslechtering van de werkomstandigheden van de arbeider en een verlaging van
zijn loon. Let wel: bewijzen zijn er nooit voor gevonden voor deze theorie, wel
aanwijzingen voor het tegendeel: het verging de arbeider onder het verfoeide kapitalisme aanzienlijk beter dan onder het
geliefde socialisme: niet alleen zijn werkomstandigheden beter, hij genoot ook meer
welvaart en vrijheid.
II
Je zou de Wet van Verpaupering ook als volgt kunnen typeren: Hulp
maakt hulpbehoevend. Naarmate iemand meer hulp wordt geboden, wordt hij steeds
afhankelijker van deze hulp, en dus minder zelfstandig. Leerlingen die te lang
(en te intensief) worden begeleid behalen uiteindelijk vaak slechtere
resultaten dan leerlingen die het zonder enige hulp moeten stellen: ze tonen minder
initiatief en hebben de neiging om te wachten tot ze de oplossing krijgen
aangereikt.
Volgens Dalrymple is het probleem breder. Hij wordt zich
hiervan bewust als hij opvangcentrum voor daklozen bezoekt. De beschrijving die
hij geeft van de situatie ter plekke is zeer plastisch:
"De daklozen sliepen in zalen die geen enkele privacy
boden. Er hing een doordringende stank die iedere arts onmiddellijk herkent als
de typische daklozengeur (ook al wordt de term nooit officieel gebruikt in
medische rapporten). Aan het eind van een lange gang, stuitte ik op een deur
met een combinatieslot, bedoeld om ongewenste bezoekers buiten te houden.
Achter de deur wachtte me een volstrekt andere wereld: de veilige, schone, van
airconditioning voorziene wereld van de bureaucratie van het medelijden."
(1)
Op 91 gasten telde het centrum 41 stafleden. Wat Dalrymple
aanschouwde, was geen centrum, maar een industrie: een daklozenindustrie.
Daklozen wordt vaak aangehaald als een bewijs voor de
harteloosheid van de kapitalistische welvaartsstaat: dat een rijk land als het
Verenigd Koninkrijk daklozen kent, wordt gezien als het ultieme bewijs voor het
bestaan van een weeffout in het kapitalistische systeem. Het is echter zeer
twijfelachtig of dat systeem, of die samenleving, zich wel zo harteloos
gedraagt tegenover daklozen. Uitgaande van de cijfers voor Londen, rekent Dalrymple
uit dat in het Verenigd Koninkrijk ongeveer 50.000 personen werkzaam moeten zijn
binnen instellingen zoals het daklozencentrum dat hij bezocht. Daarnaast is er,
met name in grote steden, dikwijls nog een groep mensen, bestaande uit
maatschappelijk werkers, verpleegsters, psychologen en artsen die zijdelings
bij de armenzorg zijn betrokken, hoewel ze officieel zijn verbonden aan
ziekenhuizen.
Gealarmeerd door deze cijfers, bezoekt hij meer centra, en overal treft hij dezelfde
situatie aan, nadat hij stinkende ruimte met daklozen achter zich heeft
gelaten, de lange gang is gepasseerd, en de deur met het combinatieslot voor
hem is geopend:
"Het aantal kantoren, alle bureaus voorzien van
computers, was verbijsterend. De stafleden, gekleed in fleurige
vrijetijdskleding, werden helemaal in beslag genomen door hun werk; ze staarden
met ernstige blikken naar hun computerscherm, printten documenten uit terwijl
ze koortsachtig overleg pleegden met elkaar."
Het contrast met de bezoekers van de centra, dat wil zeggen
de daklozen, is schrijnend: die bezoekers liggen en hangen tegen elkaar aan, omringd
door lege en halfvolle flessen cider, populair vanwege de 9% alcohol (tegenover
het veel lagere alcoholpercentage van Brits bier):
"Nero speelde op zijn lier terwijl Rome in brand stond,
de medewerkers van deze centra produceerden grafieken terwijl de bezoekers hun
bewustzijn trachtten te verdoven met alcohol."
Het pijnlijke van dit alles, aldus Dalrymple, is dat het
aantal daklozen in de afgelopen decennia gestaag is gestegen, hoewel we steeds
meer geld aan de bestrijding ervan zijn gaan spenderen. Er moet dus iets
faliekant mis zijn met onze aanpak. Wat er precies mis is,
schetst hij aan de hand van een praktijkvoorbeeld, een 55-jarige verslaafde
dakloze met wie hij nader kennismaakt terwijl hij hem onderzoekt en begeleidt.
De man is zeer ver heen, maar herstelt opvallend snel, althans in lichamelijk
opzicht:
"Eenmaal weer gezond, was hij niet langer het
meelijwekkende schepsel van korte tijd geleden. Integendeel: hij was
intelligent, gevat en charmant. Een ondeugende twinkeling was zichtbaar in zijn
ogen."
De man kwam niet uit een probleemgezin en had een vlekkeloos
schoolparcours afgelegd. Hoe is het dan mogelijk dat zo iemand zo ver afzakt,
vraagt Dalrymple zich af, en hij stuit op een aantal biografische elementen die
bij dit soort gevallen vaak terugkeren:
"Na een huwelijk op jonge leeftijd, de geboorte van een
zoon, en problemen met een afgesloten hypotheek begon hij te terug te verlangen
naar de vrijheid die hij voor zijn huwelijk genoten had en realiseerde hij zich
hoe plezierig het was geweest om geen verantwoordelijk te dragen: hij verliet vrouw
en kind, ging niet meer naar zijn werk, en bracht zijn dagen door in
dronkenschap (...). Hij sloot zich aan bij het groeiende leger van zwervers die
leven op de rand van totale wetteloosheid: ze reizen per trein zonder een ticket
te betalen, drijven brave burgers tot wanhoop met hun onbeschoft gedrag, en dagen
magistraten uit door ze te confronteren met hun eigen machteloosheid."
Natuurlijk wordt het, naarmate een dergelijke situatie
langer duurt, moeilijker om er aan te ontsnappen, zegt Dalrymple, maar de
maatschappij zou daarbij het slachtoffer moeten stimuleren om terug een normaal
leven te gaan leiden, maar dat is allerminst het geval. Integendeel:
"Als ze honger hebben, hoeven ze zich enkel naar een
gaarkeuken te begeven; zijn ze ziek, dan zijn ze welkom in een ziekenhuis.
(...) de sociale realiteit voor een groot deel van deze mensen, is die van een
maatschappij die geen enkele eis aan hen stelt en zelfs bereid is om hen
financieel bij te staan terwijl ze zichzelf de vergetelheid - of zelfs de
vernieling - in zuipen. En allemaal, zonder uitzondering, vinden ze het de normaalste
zaak van de wereld dat de maatschappij dit allemaal doet."
De situatie die Dalrymple schetst, is die van
hulpbehoevenden en hulpverleners die elkaar in een verstikkende wurggreep
houden. Steeds meer middelen worden ingezet ter bestrijding van het probleem,
maar juist door die steeds grotere inzet, blijft het probleem in omvang
toenemen.
IV
Dalrymple werkte zelf als arts en psychiater in
gevangenissen en op hulpafdelingen van ziekenhuizen. Hij weet dus waarover hij
praat. Niettemin ligt de tegenwerping dat zijn bewijsvoering grotendeels berust
op anekdotiek voor de hand. Timon Dias signaleert ook dat Dalrymple geen echte
bewijzen levert voor zijn stellingen. Voor een deel vloeit dit voort uit de aard van de
materie: wetenschappelijk onderzoek naar daklozenbeleid is problematisch, de kennis
die we opdoen, berust grotendeels op persoonlijke ervaringen (er is geen dubbelblind onderzoek, er zijn geen controlegroepen, etc.) en is mede
daardoor niet kwantificeerbaar. Cijfers
zijn vaak voor verschillende uitleg vatbaar: men kan wel vaststellen dat
maatschappelijke verschijnselen gelijke tred houden, maar daarmee is nog niet
aangetoond dat tussen beide een causaal verband bestaat.
Niettemin lijkt er reden genoeg te bestaan om de hypothese van Dalrymple ernstig te nemen: ondanks de enorme bedragen die we uitgeven, neemt het aantal daklozen en
chronische alcoholisten dat permanent buiten de boot valt toe. Men zou een
vergelijking kunnen trekken met de War on Drugs of het geldverslindende integratiebeleid. Het ene geldverslindende initiatief
heeft zijn ondeugdelijkheid nog maar amper bewezen of een nieuw initiatief
(nauwelijks te onderscheiden van het vorige) wordt alweer gelanceerd. En veel initiatieven lijken erop gericht om de integratie tegen te gaan in plaats van deze te bevorderen. Ik wil graag aannemen dat er
in veel gevallen bij de hulpverleners (zeker aan de basis) geen sprake is van boze opzet: ze menen
oprecht dat ze een zinnige en nuttige taak uitvoeren. Als zij vaststellen dat
de situatie verergert, is hun logische conclusie dat er nog meer middelen
moeten worden vrijgemaakt.
In sommige gevallen, lijkt er echter toch reden voor argwaan. De hulpverleningsindustrie heeft haar tentakels uitgestoken en haar invloed dringt tegenwoordig tot in alle maatschappelijke geledingen door. Zeker in een sterk verzuilde samenleving kan dat ernstige gevolgen hebben. Voor sommige politieke partijen of instellingen zijn onderwerpen als verpaupering en integratie een goudmijn, ze leveren kiezers en aandacht op; de immigratiepolitiek heeft het zieltogende marxisme opnieuw op de kaart gezet: in migrantenwijken halen zij tot 30% van de stemmen. Iemand als Paul Verhaeghe heeft het onderwerp aangegrepen om het op apegapen liggende gedachtegoed van de psychoanalyse nieuw leven in te blazen (in een marxistische jasje) (2). In discussies kom je steeds dezelfde namen tegen van mensen (advocaten, vakbondslieden, politici, sociologen en andere valse profeten) die bij de instandhouding van de bestaande situatie electoraal of zelfs financieel belang hebben. Een zorgwekkende toestand.
In sommige gevallen, lijkt er echter toch reden voor argwaan. De hulpverleningsindustrie heeft haar tentakels uitgestoken en haar invloed dringt tegenwoordig tot in alle maatschappelijke geledingen door. Zeker in een sterk verzuilde samenleving kan dat ernstige gevolgen hebben. Voor sommige politieke partijen of instellingen zijn onderwerpen als verpaupering en integratie een goudmijn, ze leveren kiezers en aandacht op; de immigratiepolitiek heeft het zieltogende marxisme opnieuw op de kaart gezet: in migrantenwijken halen zij tot 30% van de stemmen. Iemand als Paul Verhaeghe heeft het onderwerp aangegrepen om het op apegapen liggende gedachtegoed van de psychoanalyse nieuw leven in te blazen (in een marxistische jasje) (2). In discussies kom je steeds dezelfde namen tegen van mensen (advocaten, vakbondslieden, politici, sociologen en andere valse profeten) die bij de instandhouding van de bestaande situatie electoraal of zelfs financieel belang hebben. Een zorgwekkende toestand.
Noot:
* (1) De citaten komen uit het artikel Free to Choose; het werd oorspronkelijk gepubliceerd in 1996. De vertalingen zijn van mijn hand.
Het artikel is hier in zijn geheel te lezen: http://www.city-journal.org/html/6_4_oh_to_be.html
De bijdrage (28 augustus) van Zuhal Demir op het knackforum onder de rubriek opinie sluit hierbij wonderwel aan. De uitspraak van Homans "racisme is een relatief begrip" moet ook in de context van dit artikel eens herlezen worden.
BeantwoordenVerwijderen