woensdag 18 september 2013

Voltaire, apocrief



Apocrief betekent onecht, ongeloofwaardig, niet authentiek. Het is afgeleid van het Griekse woord ἀπόκρυφος (apókruphos), wat zoiets betekent als 'geheim'. De betekenis dringt nog door in woorden als cryptisch of cryptogram.  

In het dagelijkse spraakgebruik duidt men er uitspraken mee aan die aan een bekende persoon (of personage) worden toegeschreven, maar die nooit door deze persoon zijn gedaan. Zo wordt beweerd dat de aan Sherlock Holmes toegeschreven uitspraak "Elementary, my dear Watson" apocrief is, dat wil zeggen: in geen enkel oorspronkelijk verhaal rond het personage voorkomt. Een ander voorbeeld is de uitspraak "Me Tarzan, you Jane", die niet door de bedenker van het personage Tarzan, Edgar Rice Burroughs, maar door Hollywood is bedacht. In de romans is Tarzan een schrandere jongeman van adellijke afkomst, die ondanks zijn jeugd tussen de apen vlekkeloos diverse talen spreekt. Op het witte doek begon hij echter plots te brabbelen. De Hollywoodversie werd omschreven als: the film that made Rice Burroughs a millionaire, and Tarzan an idiot.

Nu zijn Sherlock Holmes en Tarzan romanfiguren, dus je kunt zeggen: dat telt niet. Ze hebben nooit gesproken, dus kunnen uitspraken ook niet apocrief zijn. De volgende (overbekende) uitspraak wordt echter niet toegeschreven aan een romanfiguur, maar aan een persoon die wel degelijk echt heeft bestaan, namelijk de Franse filosoof en schrijver Voltaire (Frans leren we niet meer op school, dus wordt ook Voltaire in het Engels geciteerd):

"I disapprove of what you say, but I will defend to the death your right to say it"

De woorden werden vandaag zelfs rondgetwitterd, door Koert Debeuf (naar het schijnt een bekend lid van het Europese Parlement), ook in het Engels natuurlijk, en niet zonder taalfouten. Hij vond de uitspraak zo geweldig, dat hij al twitterend liet weten: For me this applies to (sic). 

Enfin, de uitspraak is zo bekend geworden, dat de vraag naar de herkomst enigszins naar de achtergrond is gedrongen. Of Voltaire het nu wel of niet heeft gezegd, de woorden dreunen zo hard na, dat zijn werkelijke uitspraken erdoor worden overstemd. Ook al heeft Voltaire ze nooit gesproken, de woorden zijn toch een beetje van hem.

Volgens de verhalen zouden de woorden voorkomen in een brief, geschreven op 6 februari 1770, gericht aan een zekere Abbé le Riche. Het vermeende citaat klinkt in het Frans als volgt:

"Monsieur l'abbé, je déteste ce que vous écrivez, mais je donnerai ma vie pour que vous puissiez continuer à écrire"

In de brief komt de passage echter niet voor (en ook niet in de verdere briefwisseling). Volgens diverse sites (zie o.m.: Histoire du monde) berust de toeschrijving op een citatenboek uit 1963, A Book of French Quotations, van Norbert Guterman. Ik meen me te herinneren dat ik ooit ergens heb gelezen dat de uitspraak in werkelijkheid zou zijn gedaan door Diderot. Ik weet alleen niet meer waar, en een speurtocht leverde voorlopig niets op; de citatenboeken die ik heb geraadpleegd, geven voor Diderot geen enkele uitspraak die in de buurt komt. Volgens sommigen komt de uitspraak al voor in een Voltairebiografie uit 1906, van de hand van Stephen G. Tallentyre, een pseudoniem van de schrijfster Evelyn Beatrice Hall. Ze zou Voltaire echter niet hebben geciteerd, maar hem deze woorden in de mond hebben gelegd om zijn opvattingen over de vrijheid van meningsuiting te schilderen (de biografie was geschreven in de vorm van een vie romancée ).

We kunnen dus wel aannemen dat de woorden nooit door Voltaire zijn gesproken of geschreven. Hij heeft echter wel iets geschreven wat er op lijkt. Volgens de reeds eerder vermelde site Histoire du Monde gaat de uitspraak terug op een bestaande passage uit een werk van Voltaire genaamd Questions sur l'Encyclopedie (1). Die passage luidt als volgt:

"J’aimais l’auteur du livre De l’Esprit. Cet homme valait mieux que tous ses ennemis ensemble ; mais je n’ai jamais approuvé ni les erreurs de son livre, ni les vérités triviales qu’il débite avec emphase. J’ai pris son parti hautement, quand des hommes absurdes l’ont condamné pour ces vérités mêmes."


Noot: 

* (1) Wellicht is dit de band met Diderot. De Encyclopédie (volledige titel: Encyclopédie ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers , oftewel: Encyclopedie of beargumenteerd woordenboek van de wetenschappen, kunsten en beroepen) is een artistiek en literair hoogstandje uit de 18de eeuw, een pronkjuweel van de Verlichting, dat werd geredigeerd door Denis Diderot

vrijdag 13 september 2013

Een Spel voor Verliezers





I

Reuzenpanda's zijn hun gewicht in goud waard. Geschat wordt dat het aantal bezoekers van een dierentuin dankzij hun aanwezigheid met een kwart stijgt. Dankzij een leaseovereenkomst met de Chinese overheid, krijgen wij in België binnenkort ook de gelegenheid om twee levende exemplaren te aanschouwen, al is het nog niet duidelijk of we daarvoor naar Antwerpen of Mons zullen moeten reizen. In België is alles communautair, dus ook reuzenpanda's. De meeste andere landen hebben geen vergelijkbare communautaire problemen, maar de panda houdt ook daar de gemoederen bezig. De bekende Britse zoöloog en televisiemaker Chris Packham bestempelde de reuzenpanda als een evolutionaire brokkenpiloot, en haalde zich daarmee de woede van natuurbeschermers op de hals. Hij kreeg echter ook bijval, en wel van ene Timothy Lavin in een artikel getiteld "Why I hate pandas and you should too." Het artikel leverde Lavin binnen de kortste keren honderden reacties op.

De reuzenpanda is een bedreigde diersoort. De meesten van ons leerden hem kennen als spaarvarkentje van het Wereld Natuur Fonds (WNF), een panda met een gleuf in zijn voorhoofd: doneer hier uw bijdrage. In ruil voor onze bijdragen, beloofde het WNF bedreigde diersoorten - en met name de reuzenpanda - voor uitsterven te behoeden. Helemaal fout, weggegooid geld, zegt Packham. Eerder betoogde hij al dat de enorme bedragen die worden gespendeerd aan de bescherming van de tijger verspilde moeite waren. De tijger is niet te redden, aldus Packham, de bescherming kost ons handenvol geld en werkt niet. Packham is president van twee charitatieve bewegingen, de Hawk Conservancy Trust en de Bat Conservation Trust, die zich inzetten voor de bescherming van, respectievelijk, roofvogels en vleermuizen. Het is dus niet zo dat de natuur hem koud laat, maar we kunnen het geld volgens hem beter in andere zaken steken, dat wil zeggen: de bescherming van dieren die wel zijn te redden.

II

De natuur telt generalisten en specialisten; sommige dieren, zoals bijvoorbeeld muizen, eten vrijwel alles, ook vloerbedekking of broekspijpen, andere dieren zijn heel kieskeurig, en de reuzenpanda is de kieskeurigste van allemaal: zijn dieet bestaat voor 99% uit bamboe. Dat is vreemd, want de panda is een beer. De meeste beren eten weliswaar plantaardig voedsel, maar wisselen dit af met vlees en vis. De panda is blijkbaar geëvolueerd van generalist tot specialist. De voedingswaarde van bamboe is gering en dus moet de panda dagelijks enorme hoeveelheden tot zich nemen om in leven te blijven. Dit heeft hem omgetoverd tot een gezapige scharrelaar die de hele dag zit te knabbelen en te lui is om een poot te verzetten, zelfs om zich voort te planten: in gevangenschap zijn ze moeilijk tot paring te brengen en ook in de natuur houdt het niet over. De panda heeft, zo houden Packman en Lavin ons voor, een verkeerde evolutionaire keuze gemaakt, hij zit in een doodlopend straatje en wij kunnen hem niet meer op de goede weg zetten.

De spaarpanda
Er valt op deze verhalen van Packham en Lavin wel wat af te dingen (met name het artikel van Lavin klinkt soms haast parodistisch). Het is niet louter een kwestie van slechte evolutie: de oprukkende beschaving heeft de reuzenpanda de bergen ingedreven, waar bamboe betrekkelijk schaars is. Ook is het niet zo dat de reuzenpanda geen levensinstinct zou hebben bewaard. Zowel de visie van Lavin als die van het WNF lijkt eenzijdig: de mens is medeschuldig, maar de reuzenpanda was reeds op weg naar de uitgang voordat de mens een grote bedreiging werd. Zijn naaste verwant (een verre neef) is de Zuid-Amerikaanse Brilbeer (Tremarctos ornatus), die op zijn continent ook de enige overlevende van de familie is; het is met deze ondersoort van de ursidae duizenden jaren geleden fout beginnen te lopen.

Het is en blijft dus de vraag of de gigantische bedragen die voor zijn redding worden uitgetrokken goed zijn besteed. Is de panda ons echt zoveel geld en moeite waard?  Sommige zeggen: We zijn dat aan onszelf verplicht. De panda kan zijn evolutionaire fouten niet corrigeren, wij wel.

III

Evolutie wordt wel gedefinieerd als survival of the fittest, maar is eigenlijk meer een spel voor verliezers: de evolutionaire geschiedenis is een eeuwigdurend slagveld van soorten die het niet hebben gehaald. Soorten die overleven, doen dat op kosten van andere. De mens is het enige dier, zo wordt wel gezegd, dat alle andere een plezier zou doen door uit te sterven. Ons succes bederft het voor anderen en veel diersoorten zijn hierdoor gedoemd om te verdwijnen. Het alternatief is dat we iets aan dat evolutionaire succes van onszelf doen, maar aangezien zelfs geboortebeperking te veel is gevraagd in grote delen van de wereld, zal dat wel een illusie blijven.

De knuffeltijger
De tijger heeft de strijd om het bestaan verloren, en de grootste schuldigen zijn niet de plezierjagers of stropers, maar de steeds verdere inperking van zijn natuurlijke leefomgeving: waar de twee soorten op elkaar botsen, delft er een het onderspit. Bij de aanleg van de spoorweg in Mantsjoerije, in 1896, werden spoorwegarbeiders aangevallen door tijgers. Het leger kwam er aan te pas en roeide vrijwel de gehele tijgerpopulatie uit. In het wild is de tijger bijna uitgestorven: de mens rukte op, de tijger betaalde het gelag. Waar de paden van de tijger en de mens kruisen, vergrijpt de tijger zich onherroepelijk aan de veestapel en vroeg of laat ook aan een mens. En dan is het hek van de dam: met vergif en wrede tijgervallen wordt de boosdoener bestreden, en meestal leggen meer tijgers het loodje dan enkel de bewuste rover.

De tijger heeft voor op de panda dat hij zich in gevangenschap vlot voortplant, maar het uitzetten van in gevangenschap geboren tijgers in de vrije natuur is een kostbare aangelegenheid die bovendien weinig kans van slagen heeft: de meeste uitgezette tijgers verhongeren of overlijden aan hun verwondingen, na gevechten met soortgenoten of prooidieren. Net als de reuzenpanda lijkt de tijger  zijn tijd te hebben gehad en zelfs onze uitsterving zou hem waarschijnlijk niet kunnen redden. Dankzij een aantal speciale projecten is het aantal in het wild levende amoertijgers in de afgelopen decennia weer licht gestegen, maar de genetische diversiteit lijkt te klein voor de soort om te overleven: ziektes worden doorgegeven aan volgende generaties en besmetten uiteindelijk de gehele populatie. We knuffelen de tijger wellicht letterlijk dood.

IV

De mensheid zal blijven groeien, voorlopig toch, en daardoor verder oprukken en ingrijpen in de natuurlijke habitat van allerlei diersoorten. We dienen de kwalijke neveneffecten van ons evolutionair succes onder ogen te zien en zo veel mogelijk te beperken, maar het heeft geen zin om in te spelen op goedkope sentimenten. We kunnen we beter trachten om het vermijdbare te vermijden dan het onmogelijke te bewerkstelligen. We spenderen miljoenen aan exotische diersoorten die vermoedelijk niet meer te redden zijn en geven niks om de verwoesting die we om ons heen aanrichten (naar de brilbeer kijkt ook geen mens om, in de Zoo van Antwerpen trekt de soort alleen aandacht als er kleintjes worden geboren). We kunnen de knaagdieren niet meer de baas omdat we hun natuurlijke vijanden hebben opgeruimd. We roeien vossen en roofvogels uit en willen vervolgens wolven gaan uitzetten om de wildstand op peil te houden.

Tot slot zou ik een waarschuwing willen laten uitgaan naar al degenen die binnenkort naar de reuzenpanda's gaan kijken: ze zien er schattig uit, maar vergis u niet, het zijn knorrige beesten die aan hun lijf geen polonaise dulden. Menige dierentuinbezoeker en verzorger heeft zijn onvoorzichtigheid met zware verwondingen moeten bekopen, want hoe lui de dieren ook zijn mogen, sommige reflexen zijn intact gebleven. Denk ook niet te snel dat u uit het zicht en op veilige afstand bent: zoals veel dieren kunnen reuzenpanda's haast ongemerkt achterom kijken en ze kunnen zich eveneens razendsnel in achterwaartse richting laten omrollen. Met een grote panda zit een ongeluk in een klein hoekje.




Literatuur: 

* Werner Fend, De Tijgers van Aboetsjmar, Scheltens en Giltay, 1973 

* David MacDonald, Andrew Loveridge, The Biology and Conservation of Wild Felids, Oxford Biology, 2010

  
 

maandag 9 september 2013

Cartoonesk Christendom



De Graffito Alexamenos

Wie mocht denken dat graffiti en blasfemische cartoons iets zijn van de moderne tijd, raad ik aan om de betekenis van bovenstaande afbeelding tot zich te laten doordringen. De afbeelding werd aangetroffen op een muur van een Romeins huis nabij de Palatinus in Rome en dateert vermoedelijk uit de tweede of derde eeuw na Christus. Een man brengt met geheven arm een ode aan een gekruisigde figuur, een persoon met een ezelskop. De tekst Αλεξαμενος ϲεβετε θεον wordt doorgaans vertaald als Alexamenos aanbidt (zijn) God (1). De afbeelding is, met andere woorden een spotprent. De maker ervan, bespot de afgebeelde persoon, Alexamenos, en diens geloof. Het is wellicht de oudste afbeeldingen van de kruisiging.

De afbeelding werd ontdekt bij opgravingen in 1857 en zorgde direct voor opschudding. Er is vaak gesuggereerd dat het om een heidense god zou gaan, bijvoorbeeld Bacchus of de Egyptische Godheid Typhon-Seth. De elementen, de ezelskop in combinatie met de kruisiging, identificeren de afgebeelde God echter onmiskenbaar als christelijk. De kerkvader Tertullianus (ca. 160-225 AD) schrijft in zijn Apologie dat zowel de Joden als Christenen werden geconfronteerd met de beschuldiging dat zij een God met een ezelskop vereerden. Hij maakt zelfs melding van een Jood die in Carthago het volk tegen de christenen probeerde op te zetten met een afbeelding van een God met een ezelskop en hoeven getiteld Deus Christianorum Onocoetes (De Christelijke God verwekt door een ezel).

Ezelsverering bij Joden en christenen

De meeste onderzoekers herleiden de verwijzingen naar onolatrie, ezelsverering, naar passages in de werken van de Grieks-Egyptische auteur Apion en de Romeinse historicus Tacitus. Van Apion zijn geen geschriften bewaard, maar we kennen hem via de Joodse auteur Flavius Josephus, die een heel boek aan de persoon wijdde (getiteld: Tegen Apion). Over de beschuldigingen van onolatrie schrijft hij:

Typhon Seth (Egypte)
"Apion had de onbeschoftheid om te beweren dat 'de Joden een ezelskop vereerden in hun Heiligdom' (...). Mijn (...) antwoord hierop is dat - zelfs al zou er een dergelijk voorwerp zou zijn aangetroffen bij ons - een Egyptenaar wel de laatste zou moeten zijn om daarover te gaan beginnen, aangezien een ezel niet verwerpelijker  is als de [furones] en geiten, en andere dieren die door hen worden vereerd (2)."

Wat furones zijn weet ik niet. Voor het overige klinkt het argument van Flavius Josephus als alles wat je zegt ben je zelf.

In tegenstelling tot de geschriften van Apion, zijn die van Tacitus natuurlijk wel bewaard. Tacitus vertelt in zijn Historiën een anekdote over de Joden die in de woestijn dreigden te sterven van de dorst; ze werden echter door wilde ezels naar een bron geleid waaraan ze zich konden laven:

"Dit bracht verlichting. Na een tocht van zes dagen, namen ze op de zevende dag een stuk land in bezit; ze verjoegen de plaatselijke bewoners, stichtten een stad en richtten een tempel op (...). In deze heilige plaats werd een afbeelding vereerd van het dier dat hen had geleid en verlossing had gebracht na hun lange en dorstige omzwervingen. (3)"

Ook bij andere Romeinse en Griekse schrijvers, zoals bijvoorbeeld Plutarchus en Diodirus Siculus treffen we verwijzingen aan naar onolatrie bij de Joden. De beschuldiging zou uiteindelijk van de Joden zijn overgegaan op de christenen, en toen de twee religies concurrenten werden, gebruikten de Joden de oude beschuldiging (getuige Tertullianus' relaas van het incident in Carthago) tegen het nieuwe geloof. Tertullianus gebruikt in zijn verdedigingsrede overigens hetzelfde argument als Flavius Josephus: Als het zo was, wat dan nog? En waar bemoeien die Romeinen zich eigenlijk mee, vereerden zij zelf geen beesten?

Het christendom versus andere cultussen

Het vereren van dieren was wijdverspreid in de Oudheid (en is natuurlijk nog steeds niet geheel uitgestorven). De legendarische Koning Midas, die alles in goud kon veranderen, wordt soms met ezelsoren afgeschilderd, en we kunnen eveneens denken aan het Gouden Kalf of de Intocht van Jezus in Jeruzalem, op de rug van een ezel (een tafereel dat weer verwijst naar een passage uit het Oude Testament). De Mithras-cultus duikt ook steeds weer op in dit soort verhalen; het was één van de grootste rivalen voor het christendom in de eerste eeuwen van onze jaartelling en de twee cultussen hebben elkaar blijkbaar sterk beïnvloed: Mithras werd (net als Jezus volgens de traditie) op 25 december geboren uit een maagdelijke moeder en werd hij de Zoon van god genoemd; tijdens zijn leven had hij 12 discipelen en herrees hij uit de dood (hij werd Sol Invictus, de Onoverwinnelijke Zon genoemd). Wie wat bedacht heeft en wie wat van de ander overnam, staat overigens fel ter discussie.

Mithras
Het was in de eerste eeuwen na Christus een gekrioel van cultussen daar in Rome, men nam gebruiken en geloofselementen van elkaar over, en schrijvers raakten soms hopeloos in de war. De historische achtergrond van het vroege christendom is grotendeels in nevelen gehuld, over Jezus weten we heel weinig. Voor het leven van de historische Jezus zijn we aangewezen op de Evangeliën, maar dat zijn religieuze traktaten, geen  geschiedkundige werken; Paulus zwijgt vrijwel geheel over Jezus' woorden en daden (5). Zelfs een protestants theoloog als Dr. C. J. den Heyer moet concluderen dat onze kennis van de historische Jezus erg beperkt is (6). Voor de gelovige hoeft dat geen overkomelijk probleem te vormen: de historische achtergrond van de verhalen is voor de geloofsbelijdenis niet essentieel; de Graffito Alexamenos -  blasfemisch of niet - komt het geloof bij nader inzien zelfs goed uit: de afbeelding bewijst dat kruis en kruisiging reeds in een vroeg stadium deel uitmaakten van de christelijke geloofsleer (dat is namelijk vaak in twijfel getrokken).

Tot slot

Wellicht heeft iemand zich de vraag gesteld wie de persoon is die op de Graffito Alexamenos staat afgebeeld. Wie was deze Alexamenos in vredesnaam? Welnu, dat is niet bekend, maar de plaats waar de afbeelding werd aangetroffen, biedt wellicht enige aanknopingspunten: het huis maakte oorspronkelijk deel uit van een paleis dat toebehoorde aan Keizer Caligula; na diens dood werd een deel van het complex gebruikt als paedagogium, een opleidingsschool voor Keizerlijke bedienden (slaven). Om die reden heeft men wel verondersteld dat Alexamenos een slaaf in opleiding was, en dat de inscriptie werd gemaakt door een medeleerling. Opvallend is dat men de afbeelding niet heeft verwijderd. Misschien waren christenen in die dagen wat minder lichtgeraakt, of misschien waren ze gewend aan beledigingen.


Noten:

* (1) De precieze betekenis is afhankelijk van de vorm van het werkwoord. Als het wordt gelezen als imperatief (gebiedende wijs), zou de betekenis worden: Alexamenos, aanbid (je) God! Er zijn echter weinig deskundigen die deze lezing onderschrijven. Zie: http://www.hwhouse.com/images/8.ALEXAMENOS_CRUCIFIXION_GRAFFITI.pdf 

* (2) Het volledige fragment (Engels, met commentaar): http://www.perseus.tufts.edu/hopper/text?doc=J.+Ap.+2.79 

* (3) Het volledige fragment (Engels/Latijn): http://www.sacred-texts.com/cla/tac/h05000.htm (Boek V, 3-4) 

* (4) http://nl.wikipedia.org/wiki/Mithras 

* (5) Over de problemen en talloze tegenstrijdigheden die de Evangeliën opleveren indien men ze als historische werken wil lezen, zijn talloze boeken geschreven; een goed overzicht biedt: E.P. Sanders, Jezus, Mythe en werkelijkheid, Uitgeverij Callenbach, 1996, p. 78-102. 

* (6) Dr. C.J. Den Heyer, Opnieuw: Wie is Jezus, balans van 150 onderzoek naar Jezus, Uitgeverij Meinema, 1996, p. 218-232