maandag 1 december 2014

Luc De Vos - alsof lachen pijn doet



Je leest één regel van iemand, en je weet onmiddellijk dat je alles wilt lezen wat de schrijver geschreven heeft. Iets dergelijks schreef de filosoof Nietzsche over zijn collega Schopenhauer. Ik weet niet meer precies op welke plaats, zoals ik me ook niet meer herinner waar en wanneer ik  kennis maakte met Luc de Vos. Wat ik me wel herinner, is dat ik onmiddellijk fan werd. Waarom? Er zijn betere zangers in de wereld, zelfs in Vlaanderen, en misschien ook wel betere tekstdichters, maar de stem en de woorden van Luc de Vos wisten je te raken.

Het liedje waarvan ik flarden opving, was natuurlijk Mia, op dat moment al een echte klassieker, maar nog onbekend aan mij, een Hollander die nog niet zo lang in Vlaanderen woonde. Een wat hesige stem die opsteeg uit een keel waarlangs heel wat sigarettenrook en whiskey waren gepasseerd, vreemde boodschappen zoals de middenstand regeert het land en niemand gaat verloren en natuurlijk sterren komen, sterren gaan, alleen Elvis blijft bestaan. Mia was oorspronkelijk een B-kantje, een wat achteloos in elkaar geflantst nummer, de tekst is associatief, niet beredeneerd, de woorden lijken als bij toeval op de juiste plaats te zijn geraakt, zoals in de gedichten van zijn favoriete dichter, Lucebert. De naam Mia was verzonnen, verwees niet naar één geliefde, maar stond model voor alle onbeantwoorde liefdes waaraan hij bijna ten onder was gegaan. Oorspronkelijk was het een rocknummer, totdat een producer voorstelde om het langzamer te spelen. Die producer was ook verantwoordelijk voor het hypnotische pianomelodietje.


Zoals de meeste artiesten, leefde De Vos op gespannen voet met zijn beroemdste schepping. Sir Arthur Conan Doyle kon op den duur de naam Sherlock Holmes niet meer horen of zien, maar zijn lezers bleven vragen om verhalen rond deze speurneus. Bij optredens van Gorki bleef het publiek zeuren om Mia. De Vos kreeg een haat-liefde-verhouding met de song die hem uiteindelijk - en compleet onverwacht - de roem hadden geschonken waarnaar hij (naar ik aanneem) had verlangd. Van de weeromstuit begon hij Mia vals te spelen - spreekwoordelijk te verkrachten, zoals hij het zelf omschreef - maar dat pakte verkeerd uit: een artiest kan zijn eigen schepping niet vermoorden of verkrachten zonder zichzelf geweld aan te doen. Artiesten worden bewonderd om wat ze scheppen, niet bemind om wie ze zijn. Het publiek houdt van de schepping, niet van de schepper.

Artiesten vervreemden zich daarom vaak van hun publiek door zichzelf te zijn. Hun liedteksten zijn kwetsbaar, maar in vraaggesprekken komen ze over als opscheppers of hufters. Dat is dodelijk. Het beeld dat uit het werk naar voren komt, moet in stand worden gehouden. Om die reden krijgen artiesten vaak de raad om zich niet uit te laten over politiek geladen onderwerpen. Eigenwijs als ze zijn, doen ze dat toch, met alle gevolgen van dien. Complete Vlaamse volksstammen kieperden hun collectie platen van Jacques Brel in de vuilnisbak nadat hij zich laatdunkend had uitgelaten over Les Fla, les Fla, les Flamands. Ook De Vos liet zich een paar kwinkslagen ontvallen over Vlamingen, of althans één van hen, de welbekende Bart De Wever.

Die uitspraken werden na zijn dood snel gerecupereerd door een linkse Vlaamse krant, maar het bewuste artikel - of althans de kop - werd snel aangepast nadat duidelijk werd dat het volk, links dan wel rechts, de zanger massaal in het hart had gesloten. Zelfs de fans van Anderlecht en Club Brugge werden in Mia verenigd. Om die reden werden er ook andere berichten aangepast, met name over de omstandigheden rond zijn dood. Inmiddels is het duidelijk dat De Vos met ernstige persoonlijke problemen kampte. Waarschijnlijk heeft hij zich, op de verjaardag van zijn zoontje (het feest was in verband met de problemen uitgesteld) letterlijk de vernieling in gedronken, in alle eenzaamheid, een dood die doet denken aan die van de wereldberoemde Welsche bard Dylan Thomas, die een delirische dood stierf in een kamer van het Chelsea Hotel in New York, ver weg van huis en degenen die hem trouw waren gebleven.

Uit interviews met de zanger en uit verklaringen van mensen die hem goed hebben gekend, komt De Vos naar voren als een wat dwarse, in zichzelf gekeerde, even egoïstische als onzekere figuur die pas tot leven kwam als hij op het podium stond. Een eigenschap die je bij artiesten wel vaker tegenkomt. Op het podium zijn ze bijzonder, daarbuiten zijn het net mensen. 

Vlak nadat zijn overlijden werd bekend gemaakt, kreeg ik de vraag hoe het nieuws in Nederland was ontvangen. Geen idee. Mia is nooit een hit geweest in Nederland en in tegenstelling tot Brel werd De Vos geen late liefde van artiesten als Jerry Arean of Paul de Leeuw. Herman van Veen, die Brel salonfähig maakte in artistiekerige kringen, heeft voor zover ik weet nooit belangstelling getoond voor zijn werk. Sommigen noemden hem te kwetsbaar voor de nuchtere Hollandse ziel; de songs van De Vos zijn songs voor losers, zelfs de ironische ondertoon is melancholiek, alsof lachen pijn doet.


zaterdag 15 november 2014

Het Ultieme Afscheid



# Een eiland van hier en nu

Een goede vriendin op facebook legde me de volgende vraag voor: Wat zou je doen als de dag van vandaag je laatste zou zijn? Daar had ik zo gauw geen antwoord op: Tja, als je nog maar vierentwintig uur te leven had, wat zou je dan willen doen? De vraag werd vergezeld door een clip van de Canadese band Nickelback, getitled “If today was your last day”; nadat ik de song had beluisterd, begreep ik dat ik de vraag verkeerd had gelezen:

If today was your last day
And tomorrow was too late
Could you say goodbye to yesterday?
Would you live each moment like your last?
Leave old pictures in the past?



De boodschap die uit de song van Nickelback spreekt, heeft weinig te maken met de dood, en alles met het leven. De Romeinse dichter Horatius verwoordde hetzelfde idee tweeduizend jaar geleden zeer bondig als carpe diem, pluk de dag, oftewel: Stel niet uit tot morgen wat je vandaag kan doen.

(...) dum loquimur, fugerit invida       
aetas: carpe diem, quam minimum credula postero.

(...) Terwijl wij spreken, vervliegt de jaloerse
tijd: pluk de dag, en reken zo weinig mogelijk op morgen.

Horatius was een een epicurist, een levensgenieter; persoonlijk geluk zag hij als het grootste goed in het menselijk leven en zijn voornaamste streven was het vermijden van pijn en angst, met name de angst voor de dood. Wie, zoals Horatius ons aanraadt, volledig opgaat in het heden, hoeft zich geen zorgen te maken over de dag van morgen. Ook morgen is immers een dag als vandaag.

Uit de woorden van Horatius spreekt een soort verborgen verlangen om boven de tijd uit te stijgen, om te ontsnappen aan de verdeling van de eeuwigheid in verleden, heden en toekomst. Het overwinnen van angst voor de dood, is een vorm van verzet tegen de vergankelijkheid (1). We zijn verdwaald in een oneindig universum waarin slechts héél even leven en héél lang dood zijn. Het liefst zouden we tijd en ruimte samentrekken tot een eiland genaamd hier en nu, met onszelf in het midden.



# De ongewenste bezoeker

De meesten van ons is het niet gegeven om zo onbezorgd te leven als Horatius. Wij zijn geen epicuristische Romeinen, maar opgegroeid met het christendom, een leer die het leven ziet als een voorbereiding op de dood. Het christelijke antwoord op carpe diem luidt: memento mori, gedenk dat gij sterfelijk zijt, dat wil zeggen: Verlies de dood nooit uit het oog, zorg dat je er op bent voorbereid. De zondeval bracht immers de dood in ons leven: we kunnen het eeuwige leven enkel herwinnen door de Goddelijke genade te aanvaarden. Maar dat moet wel op tijd gebeuren: Op ons sterfbed kunnen we ons nog bekeren, vergeving vragen voor onze zonden, daarna niet meer. Wie te lang wacht, zal worden geroosterd in de hel of worden verbannen naar de buitenste duisternis, daar waar geween zal zijn, en het geknars der tanden (Mattheus 8:12).

Velen van ons hebben het geloof verloren, maar het is opvallend dat ook zij die niet meer rekenen op een eeuwig leven vaak nog waarde hechten aan dit memento mori. Toen hij zijn einde voelde naderen, schreef de Leidense schrijver hoogleraar Karel van het Reve een aangrijpend artikel getiteld Mijn eigen dood. Van het Reve was ongelovig en stelt:

“(...) de gedachte dat ik over enkele jaren niet meer zal bestaan, heeft niets angstwekkends. Dat ik in de Negentiende eeuw niet heb geleefd, verontrust mij niet, en zo is het ook met de eenentwinstige eeuw.”

En toch roept de dood verzet op:

“(...) je voelt je enkele ogenblikken niet wel, en je denkt: daar ga ik. En terstond verheft zich tegen deze gedachte een machtig protest: dat gaat zomaar niet, dat komt erg slecht uit. In het algemeen heb ik geen bezwaar tegen de pijp uit te gaan, maar niet nu meteen. Er zijn nog enkele dingen die nog gedaan moeten worden, en daarom moet het sterven worden uitgesteld.”

We leven in de wetenschap dat we ooit zullen sterven, maar net als Van het Reve schuiven we die gedachte voor ons uit, alsof we op die manier tijd kunnen winnen. De dood is een ongewenste bezoeker op het feestje van het leven, ooit zullen we hem met tegenzin binnen laten, maar niet nu, niet vandaag, en nee, ook niet morgen. Het is alsof het leven zelf ons bij die gedachte ter wille tracht te zijn: zelfs mensen die te horen krijgen dat ze aan een terminale ziekte lijden, hebben doorgaans nog wel een paar maanden (of zelfs jaren) te leven. Zo iemand vertelde me onlangs over het geruststellende gevoel dat hem werd geschonken door zijn afspraken met de behandelende arts in het ziekenhuis: ze schonken hem het gevoel dat hij in elk geval  tot aan de volgende afspraak zou blijven leven. Hij vertelde ook dat hij soms uren zoek maakte met het maken van ingewikkelde toekomstplannen, niet zozeer om ze uit te voeren, als wel om de gedachte aan de toekomst levend te houden.

Maar je kunt die vraag van mijn vriendin (Wat zou je doen als de dag van vandaag je laatste zou zijn?) ook anders lezen, namelijk op de manier waarop ik haar in eerste instantie las: Wat zou je doen als je zeker wist dat de dag van vandaag je laatste is? Wat als je nog maar 24 uur te leven zou hebben?

Die vraag lijkt een totaal andere situatie te scheppen. Voor ingewikkelde plannen is geen tijd meer, de laatste wens moet snel in vervulling kunnen gaan. Wat doen mensen die de dood recht in de ogen zien?  Men zegt dat soldaten in de loopgraven vaak naar hun geslachtsdeel grijpen. Het lijkt geen onlogische wens om in je laatste momenten op aarde nog één keer de sensatie van een orgasme te willen beleven, toch schijnen ter dood veroordeelden, afgaande op verslagen, niet erg bezig te zijn met gedachten aan seks in de aanloop naar de executie; sommigen zijn spraakzaam, anderen zwijgzaam, sommigen vragen om vergiffenis of een laatste sigaret, anderen blijven tot op het laatste moment zinnen op manieren om onder het onvermijdelijke uit te komen.


# Sterven is niets ...

Verhalen als die van terminaal zieken die toekomstplannen blijven maken en terdoodveroordeelden die zich tot aan het schavot blijven verzetten tegen de voltrekking van het vonnis, geven aan hoe sterk de mens aan het leven hecht. Men zegt wel dat met het verdwijnen van de verhalen over dood en verdoemenis uit de opvoeding, de angst voor de dood is verschoven naar angst voor het sterven: zij die geloven, geloven in een hemel, niet langer in een hel, zij die niet meer geloven, rekenen op een eeuwige vergetelheid. Niet de dood grijpt ons naar de keel, maar het afscheid van het leven. De gedachte dat de wereld gewoon blijft bestaan nadat wij er uit zijn verdwenen, heeft iets ondraaglijks. Het is niet de vergetelheid van de dood die wij vrezen, maar de wetenschap dat we bij het ultieme afscheid alles moeten achterlaten. Sterven is niets, maar afscheid nemen doet pijn. 

Dimmi tu addio, se a me dirlo non riesce.
Morire è nulla; perderti è difficile.

- Umberto Saba

 Voor Romina

***

Noot:

* (1) Horatius bedrijft levenskunst, geen metafysica, maar wat zijn gedichten gemeen hebben met metafysische theorieën uit verleden en heden, is de wens om de angst voor de dood weg te nemen en het idee van een tijdloze, kosmische eenheid; dezelfde verlangens spreken uit van veel Oosterse filosofieën, zoals die van Lao Tse rond het Tao, en liggen ook ten grondslag aan diverse recente, semi-wetenschappelijke theorieën als het eindeloos bewustzijn van de Nederlandse cardioloog Van Lommel (hierover later meer).

Literatuur:* Pierre Pradervand, Messages of Life from Death Row, Cygnus Books, 2010
* Karel van het Reve, mijn eigen dood, in: De Ondergang van het Morgenland, Van Oorschot, 1990




donderdag 15 mei 2014

De Oneindige Bibliotheek




# De echo van de oerwereld

Als kind heb ik een tijdje in de veronderstelling verkeerd dat alle talen verschillend werden gesproken, maar hetzelfde werden geschreven. Ooit was de taal voor eens en voor altijd op schrift vastgelegd, zo redeneerde ik, maar al babbelend waren we steeds verder van de oorsprong afgedwaald. Dezelfde gedachte lijkt mensen parten te spelen wanneer ze - bijvoorbeeld op straat - worden aangeklampt door iemand die geen Nederlands (of enige andere bekende taal) spreekt. Hoe leg je zo iemand uit waar het gemeentehuis is? Velen hebben de neiging om lang-zaaam en zeer na-druk-kelijk te gaan spreken. Het is een aantrekkelijk idee om te denken dat alle talen niet meer dan verbasteringen zijn van een oertaal waarvan we allemaal de echo horen weerklinken, indien de woorden maar duidelijk genoeg worden gearticuleerd. 

Bij het verklaren van woorden is het populair om de semantische geschiedenis van woorden in omgekeerde richting te volgen, en daarbij een grotere waarde toe te kennen aan oudere betekenissen. Grieks en Latijn staan daarbij in hoog aanzien. Maar sommigen willen nog verder gaan en dat heeft geleid tot reconstructies als het Proto-Indo-Europees, de hypothetische voorouder van alle Indo-Europese talen. We zijn dan al voorbij de Toren van Babel, die leidde tot de verspreiding der volkeren en de onderlinge onverstaanbaarheid van hun talen. In de morosofie, de waanwijsheid, zijn fabelachtige theorieën omtrent de oorsprong van het verschijnsel taal, zoals de theorie dat de menselijke taal zijn oorsprong zou vinden in het gekwaak van kikkers. Het allereerste spoor van taal was waarschijnlijk een betekenisloos geluid dat weergalmde in de eindeloze leegte van de stilte. 

# De Bibliotheek van Babel

Het is natuurlijk een illusie dat men ooit het taalkundige nulpunt zou kunnen bereiken, reconstructies van prototalen zullen altijd hypotheses blijven. De ongeveer 7000 talen die vandaag de dag nog als moedertaal worden aangeleerd, vormen slechts een fractie van het de talen dat ooit hebben  bestaan, in gesproken dan wel gekrabbelde vorm. In zijn verhaal La Biblioteca di Babel (De Bibliotheek van Babel) geeft de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges een beschrijving van een imaginaire bibliotheek die alle boeken bevat die ooit hebben bestaan. Het verhaal begint (in de vertaling van Barber van de Pol) als volgt:

“Het heelal (dat anderen de Bibliotheek noemen) bestaat uit een onbepaald en misschien oneindig aantal zeshoekige galerijen, met in het midden immense luchtkokers die zijn omringd door zeer lage balustrades. Vanuit iedere zeshoek zijn de lagere en hogere verdiepingen te zien: eindeloos”.

Jorge Luis Borges
Het gaat in dit verhaal dus enkel over boeken, over geschreven taal, de meeste talen die bestaan of ooit hebben bestaan werden niet geschreven, enkel gesproken. Men zou waarschijnlijk door de eindeloze luchtkokers moeten vallen om de resonantie op te vangen van de oneindige woordenrijkdom van alle ooit gesproken talen. 

Talen ontstaan uit andere talen, woorden wippen over van taal naar taal. Betekenissen ontstaan niet in een vacuüm, woorden ontlenen aan hun linguïstische context, aan de dwarsverbanden in de oneindige bibliotheek: hun betekenis verschilt van de betekenissen die ze ooit gehad hebben, en ook van de betekenissen die ze in de toekomst zullen aannemen. Betekenis ligt dus nooit vast, is een proces dat zich niet laat betrappen (1). Maar als wij slechts een fractie kennen van alle woorden, en alle betekenissen die hebben bestaan en ooit zullen bestaan, roept dit de vraag of de betekenissen niet volkomen willekeurig zijn. Zijn de dwarsverbanden die wij leggen in de oneindige bibliotheek door ons bedacht, of beantwoorden ze aan dieperliggende, reëel bestaande structuren. Anders gezegd: ontdekken wij een orde in de woordenbrij, of leggen wij deze orde op? 

# De Chinese Encyclopedie

Laten we even terugkeren naar Borges. In een essay uit 1942, El Idioma analitico de John Wilkins, beschrijft hij een alternatieve taxonomie (indeling) van het dierenrijk, die volgens Borges bij toeval door Wilkins is ontdekt in een Chinese encyclopedie, getiteld Emporio celestial de conocimientos benévolos, wat men enigszins vrij zou kunnen vertalen als De hemelse warwinkel van welwillende wijsheid. Volgens de encyclopedist kan het dierenrijk worden verdeeld in dieren (2): 

a) die de Keizer toebehoren,
b) gebalsemde,
c) tamme,
d) speenvarkens,
e) sirenen,
f) fabeldieren,
g) loslopende honden,
h) die in deze indeling voorkomen,
i) die in het rond slaan als gekken,
j) ontelbare,
k) die met een fijn, kameelharen penseeltje getekend zijn,
l) et cetera,
m) die juist een kruik gebroken hebben,
n) die uit de verte op vliegen lijken.


Michel Foucault schrijft, in het voorwoord van Les Mots et les Choses dat hij bij het lezen van de indeling spontaan in lachen uitbarstte. Dat zal misschien meerdere mensen zijn overkomen, maar het bijzondere was de reden voor Foucaults schaterlach: hier meende hij het ultieme bewijs aan te treffen voor zijn persoonlijke opvatting dat indelingen - zowel taalkundige als wetenschappelijke - berusten op willekeur. Immers: geen enkele westerling zou ooit een dergelijke indeling hebben kunnen bedenken, maar voor een Chinees klonk deze indeling blijkbaar volkomen aanvaardbaar, volkomen 'rationeel'. Een indeling als deze bewees, in de ogen van Foucault, dat ook aan de befaamde Westerse rationaliteit irrationele aannames ten grondslag liggen. Rationaliteit is, anders gezegd, niet meer dan Westerse irrationaliteit. 

M.C. Escher - Waterval
# Onmogelijke werelden

Wat Foucault ontging, was dat het essay van Borges een hoax was, een verhaal verkleed als essay. De indeling was ontsproten aan het brein van Borges, niet dat van een Chinese encyclopedist. Als er al iets uit het 'essay' van Borges valt af te leiden, staat dit haaks op wat Foucault (en zijn volgelingen) eruit menen te moeten afleiden. De historicus Keith Windschuttle noemt het gemak waarmee naoorlogse academici de authenticiteit van de indeling hebben aanvaard, een onweerlegbare aanwijzing voor het intellectuele verval binnen de academische wereld (3), met name binnen de menswetenschappen (waar Foucault het in de eerste plaats over had): het gemak waarmee Foucault Borges op diens woord gelooft, is een perfecte illustratie van het postmoderne geloof dat waarheid een 'social construct' is, een min of meer toevallig tot stand gekomen denkbeeld dat in een bepaalde historische en sociale context functioneert (totdat het wordt vervangen omdat het is uitgewerkt). 

Wat voor betekenis en waarheid geldt, geldt uiteindelijk ook voor de werkelijkheid: denken wordt in de zin van Foucault (en vooral diens volgelingen) niet langer het ontdekken van de werkelijkheid, maar het bedenken of construeren ervan. In die visie doet het eigenlijk niet ter zake of een alternatieve taxonomie authentiek is, dat wil zeggen: aangetroffen in een Chinese encyclopedie of niet. De historische context en het tijdstip worden enkel verplaatst: het was geen Chinese encyclopedist in een ver verleden, maar een Argentijnse schrijver in het hier en nu die de indeling op schrift stelde. 

Borges was zeer sterk geïnteresseerd in de relatie tussen taal en werkelijkheid (merk dat hij het heelal typeert als iets wat door anderen de Bibliotheek wordt genoemd) en onmogelijke voorstellingen, inclusief fabeldieren en imaginaire tijgers die door zijn gedichten liepen, waren bijna een persoonlijke obsessie. De werelden die hij beschrijft, doen op een bepaalde manier denken aan de onmogelijke werelden die door M.C. Escher werden getekend. Bij beiden gaat het om werelden die wel kunnen worden verbeeld, maar nooit ontdekt, omdat ze niet kunnen bestaan. In de eindeloze Bibliotheek (door sommigen het Heelal genoemd) zijn sommige trappen onbegaanbaar: wie ze tracht te beklimmen, valt in een koker van betekenisloosheid.  


Noten: 

(1) Iemand als Derrida leidt zijn theorieën omtrent het uitstel van betekenissen ook af van deze 'semantische stroom': woorden verwijzen voor hem niet naar enige buitentekstuele werkelijkheid ("Il n'y a pas de hors-texte"), maar enkel naar andere woorden; een betekenis ligt daardoor nooit vast.


zondag 2 maart 2014

Andere Tijgers, Andere Werelden




 # Andere tijgers 

De leeuw mag dan de koning der dieren zijn, de tijger is de keizer van onze dromen. In zijn gedicht El Otro Tigre (Engelse vertaling hier) uit de bundel Droomtijgers, voert de Argentijnse schrijver en dichter Jorge Luis Borges de tijger op als symbool voor de beperktheid van het scheppende vermogen, met name het scheppende vermogen van de taal. De tijgers uit de verhalen zijn 'sierlijk maar ook dreigend, met bloed bevlekt, op zoek naar een volgende prooi (...)'. Maar 'zoals de vergeten woorden uit vergrijsde manuscripten,  komen (deze talige tijgers) alleen tot leven als zij door mensenogen worden gelezen.'  Het woord is tijger geworden, maar trekt zich terug als het boek wordt gesloten: Borges, en met hem de lezer, zal moeten blijven zoeken naar de andere tijger: 

El otro tigre, el que no està en el verso 
De andere tijger, die niet in het gedicht te vinden is

De andere tijger is ook de titel van een verhaal van Arthur C. Clarke, vooral bekend dankzij de roman 2001, A Space Odyssey en de verfilming ervan door Stanley Kubrick. Met Clarke komen we in een heel andere denkwereld terecht. Waar Borges vooral op zoek leek naar limieten, is het verhaal van Clarke in de eerste plaats een exploratie van het begrip oneindigheid. Clarke is geïnteresseerd in de vraag wat de consequenties zijn van een begrip als oneindigheid voor kansberekening, net als de filosofe en natuurkundige Sylvia Wenmackers, die het verhaal daarom heeft vertaald voor haar blog. Het verhaal is opgezet als een tweegesprek: een zekere Webb legt ideeën voor aan zijn gesprekspartner, Arnold, die vervolgens commentaar levert. Vanuit de aanname dat het universum oneindig is, probeert Webb via strikt logische redenaties te onderzoeken wat de consequenties zijn van dit denkbeeld:

Arthur C. Clarke
"Dat betekent dat er oneindig veel sterren en planeten zijn. Dus moet, volgens de wetten van de kans, elke mogelijke gebeurtenis niet slechts één keer maar oneindig vaak optreden."

Arnold geeft schouderophalend toe, dat lijkt inderdaad voor de hand te liggen. Webb gaat verder:

“Dan moeten er oneindig veel werelden zijn net zoals de Aarde, elk met een Arnold en een Webb erop, die deze heuvel opwandelen zoals wij dat doen en die dezelfde woorden zeggen.”

Arnold vindt dat moeilijk te aanvaarden, maar ziet ook geen mogelijkheid om het te weerleggen. Webb merkt het onbehagen van zijn vriend en verklaart:

“Ik weet dat het een onthutsende gedachte is – maar dat is oneindigheid óók. Maar wat me vooral fascineert, is de gedachte aan al die andere Aardes die niet exact hetzelfde zijn als deze. De Aardes waar Hitler de Oorlog gewonnen heeft en er swastikavlaggen boven Buckingham Palace wapperen; de Aardes waar Columbus nooit Amerika heeft ontdekt; de Aardes waar het Romeinse Rijk tot op de dag van vandaag voortleeft. De Aardes, in feite, waar alle grote wat-als-vragen van de geschiedenis een ander antwoord hebben gekregen.”

We hebben dus onze dubbelgangers, die ergens in het eindeloze universum op dit moment net als wij hetzelfde doen, hetzelfde zijn, maar het volgende moment misschien niet meer. Terugkerend naar Arnold en Webb: de dubbelgangers lopen elders een heuvel op, net als de Arnold en Webb van Clarke, maar het is niet zeker dat ze aan de andere kant van de heuvel, waar het gras altijd groener is, hetzelfde meemaken. Ze kunnen ook omdraaien, de heuvel weer afdalen, of doorlopen en aan de andere kant worden opgepeuzeld door een tijger, wie weet de tijger waar Borges naar op zoek is. Het gras kan namelijk ook wel eens bloediger zijn, aan die andere kant. Immers: hoe onwaarschijnlijk dingen ook zijn, als de kosmos oneindig is, moeten gebeurtenissen zich ergens voordoen. Zolang ze mogelijk zijn, moeten ze ergens wel gebeuren.

Hugh Everett formuleerde zijn Vele-Werelden-theorie in 1957, Clarke schreef zijn verhaal vier jaar eerder, in 1953 (het gedicht El Otro Tigre werd gepubliceerd in 1960); de implicaties van de relativiteitsleer en kwantumfysica waren nu in brede wetenschappelijke kringen doorgedrongen, niet langer een speeltje van enkele zonderlingen, en de inzichten werden via verhalen en nieuwe interpretaties verder vormgegeven.


Anneke Vervoort, Andere Wereld 211

# Andere werelden

Van oudsher hebben mensen nagedacht over oneindigheid, en de idee van parallelle werelden heeft in de theologie een lange geschiedenis als verklaring voor het kwaad in de wereld, dat moeilijk te verenigen lijkt met de voorstelling van een goede God. Als er verschillende universa bestaan,  waarvan één volmaakt en alle andere onvolmaakt, zouden wij misschien gewoon pech hebben gehad en terecht zijn gekomen in dit aardse tranendal vol verdriet en lijden. Het lijkt een elegante oplossing, maar het roept de vraag op waarom God naast het volmaakte universum, ook al die andere, onvolmaakte universa heeft geschapen. Iemand als Leipnitz (1646 - 1716) zag om die reden niets in dit soort voorstellingen en kwam daarom met zijn theorie dat God de beste van alle mogelijke werelden had geschapen. 

Nietzsche
Volgens Leipnitz was het 'goede' een object van Gods wil, God kon derhalve enkel de beste van alle mogelijke werelden scheppen. Wat Leipnitz de natuurkundigen van zijn tijd kwalijk nam, was dat zij probeerden om de doeloorzaken uit de fysica te bannen: volgens Leibnitz  leidde dat tot een visie waarbij de Schepping als doelloos en zinloos werd afgeschilderd. Dat was wel het laatste probleem waar Nietzsche mee worstelde toen hij in de jaren tachtig van de 19de eeuw zijn theorie ontwikkelde van de eeuwige terugkeer van het gelijke. Volgens Nietzsche zullen de dingen exact zo terugkeren als ze zich nu voordoen: het universum volgt een kringloop. In tegenstelling tot Leipnitz, accepteerde Nietzsche dat de Schepping zinloos was: voor Nietzsche was God dood en hij vroeg zich af welke morele houding een mens dient aan te nemen tegenover een doelloze werkelijkheid. Het is een vraag waar vandaag de dag nog steeds talloze mensen mee worstelen: Wat als het leven, wat als dat hele universum waarin ze zijn geworpen geen enkele zin heeft? Voor Nietzsche staat de  eeuwige terugkeer voor het aanvaarden van de wereld zoals deze is: alles herhaalt zich, alles is zoals het is, niet goed, niet slecht, het is er gewoon, en er is geen vlucht mogelijk naar een hogere werkelijkheid.

Veel Nietzschianen (hij heeft nogal wat aanhang onder postmoderne filosofen) claimen dat Nietzsche geen kosmologische intenties had met zijn leer, dat men de eeuwige terugkeer zuiver dient te interpreteren als een illustratie van zijn moraalleer: het is een verwerping van het dualisme van goed en kwaad, van waarheid en waarden. Dat lijkt inderdaad de hoofdzaak, Nietzsche was een filosoof, geen natuurkundige, maar in sommige van zijn werken wordt de idee wel degelijk betrokken op een natuurwetenschappelijke context, en daar lijkt de voorstellingen van de eeuwige terugkeer en de kringloop ook vandaan te komen. Nietzsche was een kind van zijn tijd, bij zijn overpeinzingen gaat hij uit van een zeer klassiek, mechanistisch beeld van het universum waarbij alles draait krachtpunten (hij noemt ze ongelukkigerwijs 'kracht-kwanta') die met elkaar interfereren en in alle eeuwigheid  hetzelfde effect sorteren. Vroeg of laat, zou volgens Nietzsche daardoor de huidige situatie - constellatie van kracht-kwanta - zich opnieuw moeten voordoen, en opnieuw en opnieuw.


# De andere kant van het voorstelbare

Net als de tijger is het universum blijkbaar een dankbaar onderwerp voor onze dromen, maar terwijl de tijger door onze nachtmerries wandelt, vliegen wijzelf in onze dagdromen naar de uithoeken van het heelal. Het is daarbij steeds de vraag hoe ernstig al deze fantasieën dienen te worden genomen. Mag men kwantumeffecten zoals verschillende potenties die volgens de vele-werelden-hypothese in verschillende  realiteiten worden gerealiseerd uitbreiden tot menselijke proporties? Leef ik, zoals de Arnold en Web van Clarke, werkelijk niet alleen hier, maar ook elders? Leef ik, zoals de mens in de geschriften van Nietzsche, niet alleen nu, maar ook in een ver verleden en verre toekomst? En als dat zo is, als ik niet alleen hier en nu leef, maar ook elders, en gisteren en morgen en tot in alle eeuwigheid amen, is dat dan een geruststellende of juist angstaanjagende gedachte? 

Daarover misschien een andere keer meer, pas voorlopig op voor tijger die op de loer ligt aan de andere kant van het voorstelbare. 





Referenties:

* R. J. Hollingdale, De Draagbare Nietzsche, Prometheus, Amsterdam 1997
* Jan Bor & Errit Petersma (redactie), De Verbeelding van het Denken, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2000
* David Dekker, Nietzsches Ewige Wiederkehr - http://www.daviddekker.com/Philosophy_Nietzsche.html