zondag 29 september 2013

Het Verloren Paradijs





I - Ten oosten van het nulpunt

Iedere cultuur kent zijn eigen paradijs, ter land, ter zee of in de lucht. Valhalla, Atlantis, El Dorado, Shangi-La, Nirvana, Goloka. Ik vergeet er ongetwijfeld nog een paar. De voorstelling waarmee de meesten van het best vertrouwd zijn, is echter de Hof van Eden, het Aardse Paradijs.

Veel mensen denken dat Eden het nulpunt van de schepping was, maar de hof werd aangelegd op een reeds bestaande locatie. Het was niet de eerste plaats die door God werd geschapen, maar de eerste groene plaats die door God werd aangelegd, ten behoeve van de toekomstige bewoners, de eerste mensen. Een zekere aankleding was nodig, want:

Toen Jahwe God de aarde en de hemel maakte, waren er op aarde nog geen wilde planten en groeide er geen enkel veldgewas (...) (Gen. 2, 4b-5)

Om die reden heeft men wel getracht om Eden te lokaliseren. De Bijbel geeft al meteen een opmerkelijke geografische aanduiding:

"Daarna legde Jahwe God een tuin aan in Eden, ergens in het oosten, en daarin plaatste Hij de mens die Hij geboetseerd had." (Gen. 2,8)

Eden lag dus in het oosten. De vraag is echter: ten oosten van wat? Ten westen van Eden moet dus al een herkenbare locatie hebben bestaan, geen leegte. Je zou er uit kunnen afleiden dat God ergens in het westen moet zijn begonnen, bijvoorbeeld ergens aan de Middellandse Zee, en voor de aanleg van de paradijselijke tuin is uitgeweken naar het oosten. Die conclusie heeft men inderdaad getrokken: op grond van enkele geografische kenmerken, werd vaak gekozen voor de vruchtbare rivierendelta tussen de Eufraat en de Tigris. Immers:

"Uit Eden stroomt de rivier die water geeft aan de tuin; hij splitst zich in vier armen." (Gen. 2, 10)

Uit een rib van de eerste mens boetseerde God en vrouw, en samen leefden zij in volle tevredenheid in het paradijs, tezamen met de tamme dieren, volop genietend van het in overvloed beschikbare voedsel. Maar - het verhaal is bekend - via de slang en de vrouw en de verboden vrucht raakte de mens vervloekt en werd hij verbannen uit het paradijs. Maar de herinnering aan de gelukkige tijd in de Hof van Eden is nooit verdwenen.

Voor pampus ...

II - Het land van melk en honing

Volgens Herman Pleij, schrijver van Dromen van Cocagne, komen alle middeleeuwse voorstellingen van het land van Cocagne, of Luilekkerland (zoals we het later zijn gaan noemen) voort uit de wens om het verloren paradijs te restaureren. Pleij traceerde de twee oudste geschreven teksten, een gedeelte van een gedicht plus een korte prozatekst, beiden uit de vijftiende of zestiende eeuw. Volgens Pleij gaan beide teksten (de overeenkomsten zijn opmerkelijk) terug op mondelinge overleveringen. Eeuwenlang hebben troubadours en rondreizende vertellers hun gehoor blijkbaar getrakteerd op verhalen en gezangen over het verloren paradijs.

De geschetste voorstellingen van Luilekkerland waren reacties op de ontberingen van die tijd, de duistere Middeleeuwen: honger, armoede, oorlog, ziekte, etc. Luilekkerland werd daarom het gedroomde land van het onbeperkte genot, een land van melk en honing, waarin gebraden ganzen zo in je mond vlogen en de pannenkoeken  aan de bomen groeiden. Om het land van overvloed te bereiken moest een mens zich dwars door een rijstebrijberg heen eten, hij was waarschijnlijk al voldaan voordat de pret goed en wel kon beginnen. Veel voorstellingen, zoals het beroemde schilderij van Brueghel, tonen dan ook mensen die zich letterlijk lam hebben gegeten; ze liggen voor pampus, uit hun kleren gescheurd, uitgeteld.

De voorstellingen hadden een dubbele functie: ze stelden de mens in staat om te dromen, maar waren eveneens een aanklacht tegen de onvolmaaktheid van het aardse bestaan. Cocagne  refereert aan de menselijke wens om een paradijs op aarde te scheppen, een hiervoormaals. De verhalen zetten de mens ook aan om zich te verzetten, tegen zijn lot, en tegen de machthebbers die zijn bestaan op aarde tot een hel hebben gemaakt. De vertellingen rond Tijl Uilenspiegel, die uit dezelfde periode stammen, tonen een schelm die houdt van goede leven (zijn vriend heet Lamme Goedzak), maar die ook het misbruik aanklaagt en bestrijdt: hij is een volkse held, antiautoritair, antiklerikaal.

III - Van droom naar utopie (en terug naar Luilekkerland)

Bij veel voorstellingen van aardse paradijzen, of pogingen deze in het leven te roepen, keren dezelfde elementen terug: luiheid, overvloed en verzet. De wens om een paradijs te scheppen, is steeds ook een verzet tegen bestaande toestanden. Luiheid en overvloed zijn de spiegelbeelden van uitbuiting en gebrek. Utopische voorstellingen van toekomstige samenlevingen, schetsen vaak het beeld van een maatschappij waarin de mens geen honger meer lijdt en niet langer het slachtoffer is van misbruik en uitbuiting.

In picareske romans à la Tijl Uilenspiegel, wordt de charmante scherm (charmant, goedgemutst, vindingrijk) vaak gekoppeld aan de levensgenieter (traag van begrip maar goed van hart) De charmante Robin Hood heeft zijn Broeder Tuck, een oud-broeder die zich heeft 'bekeerd' tot de vrijbuiterij. Hij strijdt aan de zijde van het volk, tegen de clerus, tegen het corrupte gezag, maar houdt van goed eten en is daarom kogelrond. Tom Sawyer trekt rond met Huck Finn, en Don Quixote mag dan een dwaas zijn, een idealist die zich belachelijk maakt, maar hij had zijn dienaar Sancho Panza, wellicht slimmer dan zijn meester, maar ook met eten en drinken als zijn grootste hobby's.

Bij latere, meer politiek geladen voorstellingen van ideale samenlevingen, zijn de luilak en de opstandige schelm niet meer van tel; waar droomland een concrete invulling krijgt, verandert het ideaal van de schelmse lanterfanter in dat van de brave en hardwerkende volgeling, blozend van gezondheid, de mouwen opgestroopt, de hand aan de ploeg. Kijk naar propagandamateriaal van het communisme of nationaalsocialisme; de boodschap van de afbeeldingen is: het goede leventje bestaat, het paradijs is binnen handbereik, maar er moet wel voor gewerkt worden.

Toch is de schuinsmarcheerder nooit helemaal uit de herinnering verdwenen. De nozem en de hippie zijn twee recente prototypen van burgers die in verzet kwamen, of liever: er de brui aan gaven. Zij traden op de voorgrond in de jaren zestig, toen de schaduwkanten van de welvaartsstaat langzaamaan duidelijk begonnen te worden. De boodschap leek zoiets te zijn als: het paradijs is verwezenlijkt, nu is het tijd om ervan te genieten. De keerzijde van een paradijs is namelijk de verwezenlijking ervan: een ideaal is mooi, het schenkt voldoening om er hard aan te werken, maar alleen wie lekker lui is, kan genieten van Luilekkerland.

Werk aan de winkel ...


* H. Pleij, Dromen van Cocagne, Middeleeuwse fantasieën over het volmaakte Leven, Uitgeverij Prometheus, 1997
* De Bijbel, uit de grondtekst vertaald, Willibrord vertaling, Katholieke Bijbelstichting Boxtel, 1981


Etymologie

Paradijs - Het woord bereikte de westerse talen (en wereld) via de Griekse auteur Xénophon, die met παράδεισος (paradeisos) overigens verwees naar de weelderige tuinen van de Perzische vorsten. De oorsprong schijnt te liggen in de taal, Avestan, (vroeger Oud-Bactrisch genoemd) die werd gesproken door enkele Oud-Perziche volkeren. De gebruikelijke term voor paradijs in het modern Perzisch is (بهشت  ) behesht, maar soms wordt ook pardis gebruikt. Pardis wordt ook gebruikt als meisjesnaam. (Dank aan Ellie Bellie).

In de meeste (klassieke en moderne) talen van het Midden Oosten komen worden voor die een klankovereenkomst vertonen met paradijs; vaak is er ook een verband met omheinde ruimte, tuin, hof; de meest gebruikelijke naam voor paradijs in het arabisch is (جنة ) djannah, tuin; de hoogste  sfeer van het paradijs wordt in de Qu'aan (فردوس ) firdaws of fardaws genoemd, want duidelijk teruggaat op de oorspronkelijke Perzische term.

Cocagne - De meeste bronnen herleiden het tot cocaigne, dat uit het Oud-Frans zou stammen. Le Dictionaire de l'Ancien Français, Larousse, 1980 zegt echter dat de herkomst en precieze betekenis van deze term onduidelijk is; het zou mogelijk zoiets betekenen als 'voordeel', 'rijkdom'.

Voor pampus liggen - (uitgeteld zijn (van vermoeidheid of door overmatig eten en/of drinken) of gewoon 'lui erbij liggen'.

De uitdrukking terug op de naam van een zandbank in het IJ voor Amsterdam. Toen het IJsselmeer nog de Zuiderzee was, bezorgde deze zandbank (Pampus genaamd) zwaarbeladen schepen veel last. Het kwam vaak voor dat schepen voor Pampus lagen, oftewel een tijd moesten wachten voordat het vloed werd en ze Pampus konden passeren. Tegenwoordig is Pampus een echt eilandje met een fort erop.
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten