woensdag 27 maart 2013

Het bewoog, het leefde


Een gezin heeft zich verzameld rond het televisietoestel. Getuige de kleding van de gezinsleden zijn we in de jaren vijftig. Wij hadden toen nog geen tv. Ik zou ook nog te klein zijn geweest om ervan te genieten, maar mijn pleegvader (ik zal hem vanaf nu gewoon 'vader' noemen) hield de komst van de televisie tot in het midden van de jaren zestig tegen. Hij wantrouwde alle informatie die van buiten kwam, zelfs die van de krant. Zijn vaste uitdrukking was: De krant brengt leugens in het land. Desondanks geloofde hij heilig in de voetbaluitslagen. Als zijn club gewonnen had, bewaarde hij de maandagkrant tot aan het volgende weekend en herlas avond aan avond het verslag van de wedstrijd. Voetbal zou uiteindelijk de doorslag geven bij zijn beslissing om de televisie in zijn woning en gezin toe te laten.

Bij mijn eerste kennismaking met het medium was het nog lang niet zover. Ik kan niet veel ouder zijn geweest dan een jaar of vijf. Televisie was nog iets bijzonders in die dagen. Wij waren uitgenodigd door kennissen om een uitzending te komen bekijken, en ik herinner me dat de vrouw des huizes ons officieel stond op te wachten en welkom heette. Het aanzetten van het toestel was een haast sacraal moment. Het scherm lichtte op en werd een zilvergrijze wolk zichtbaar, waaruit zich langzaam beelden destilleerden. De uitzending, een toneelstuk, was waarschijnlijk slaapverwekkend en compleet ongeschikt voor kinderen van mijn leeftijd, maar ik keek gebiologeerd naar het scherm: het bewoog, het leefde.

De herinneringen aan die avond zijn vaag. Ik weet niet meer precies wie die kennissen waren en waarom ze ons hadden uitgenodigd. Mijn eerste scherpe herinneringen aan een televisieuitzending dateren van 8 mei 1963. Ik kon die datum achterhalen omdat het de uitzending van een voetbalwedstrijd betrof. Voor het eerst had een Nederlandse voetbalclub de halve finale bereikt van de Europa Cup en het hele land stond op zijn kop. Feyenoord speelde tegen de Portugese kampioen Benfica en voor de uitwedstrijd vertrok een schip met supporters vanuit de haven van Rotterdam richting Lissabon. Tot aan Hoek van Holland werden de supporters massaal uitgewuifd. In winkels werd over niets anders gesproken dan over de wedstrijd. Wij kleine kinderen zwegen, met pijn in ons hart. De wedstrijd begon héél laat (ik schat rond de klok van negen) en de uitzending zou aan onze neus voorbijgaan. Een dag voor de wedstrijd bracht mijn vader het grote nieuws: we waren uitgenodigd bij de buren, en ik mocht mee. Ik hoor het hem nog zeggen: Als heel Nederland kijkt, hoef jij het ook niet te missen. Dit komt maar één keer voor.

Dat laatste zinnetje, dit komt maar één keer voor, kan raadselachtig klinken, maar in die tijd beheersten de Zuid-Europese teams nog het internationale clubvoetbal, en mijn vader kon zich niet voorstellen dat het ooit anders zou zijn. Toen we bij de buren arriveerden, stonden de spelers al op het veld, maar was de wedstrijd nog niet begonnen. De buurvrouw moedigde de Feyenoorders aan met een ratel. Als wij die dappere Rotterdammers konden zien, konden zij ons vast horen. De sfeer zat er goed in en ze bleef ratelen, totdat haar man er met een gedecideerd gebaar een einde aan maakte. Feyenoord stond toen al met 2-0 achter en de situatie was uitzichtloos. Bij Benfica speelde een exotische voetballer genaamd Eusebio, de Zwarte Parel uit Mozambique. Zulke voetballers hadden ze niet in Rotterdam.

In het voorjaar van 1966 was het eindelijk zover. We kregen televisie. In dat jaar werd het wereldkampioenschap voetbal gehouden in Engeland, en de Nederlandse omroep NTS kondigde aan op iedere wedstrijddag minstens één wedstrijd rechtstreeks uit te zenden. Dat gaf voor mijn vader de doorslag. De televisie kon over alles liegen, maar voetbaluitslagen waren onverbiddellijk. Een eindeloos televisieparadijs strekte zich voor mij uit. Nu hoefde ik me nooit meer te vervelen. Het apparaat was een groot bruin gevaarte met een beeldbuis die soms oververhit raakte. Men zegt weleens dat alles vroeger beter was, maar dat geldt alvast niet voor televisietoestellen. We konden niet meer dan een stuk of zes zenders ontvangen, en sommige daarvan vielen alleen te bekijken bij goed weer. Ons toestel had drukknoppen op de voorkant en een grote draaiknop aan de zijkant. Je moest eerst drukken, dan draaien, maar soms zat een drukknop vast en dan had draaien geen zin. Om de zoveel tijd moest iemand het dak op om de antenne bij te stellen. We woonden in een blok van vier en gelukkig was één van de buurlieden niet bang uitgevallen. Hij bijstellen van de antennes was een ware happening waar de hele buurt voor uitliep. Iemand hield binnen de wacht voor de tv en de communicatie verliep via de jeugd die heen en weer rende om de aanwijzingen door te geven. Nog een beetje. Nog een héél klein beetje. Uiteindelijk had de hele buurt weer haarscherp beeld, of wat daarvoor door moest gaan.

Televisie betekende Swiebertje, Pipo de Clown (door ons Pipo de Kloon genoemd) en Kapitein Zeppos. In deze tijd ontstond ook mijn voorliefde voor het westerngenre, dankzij series als Rawhide, High Chaparral en Bonanza. We speelden alles na en ik wilde altijd Adam Cartwright uit Bonanza zijn, omdat hij donkere haren en een bruinverbrande huid had. Ik was een rossige bleekneus die altijd werd uitgelachen. Dankzij de televisie zag ik ook voor het eerst een naakte vrouw: in 1967 verscheen Phil Bloom naakt in het programma Hoepla dat, om de schande nog groter te maken, vroeg op de avond werd uitgezonden. Mijn vriendjes en ik werden trouwe kijkers van het programma (dat niet om aan te zien was), maar Phil Bloom keerde nooit meer terug.

De belangrijkste herinneringen blijven echter verbonden met voetbal. Mijn vader had niet kunnen geloven dat de verhoudingen in het voetbal ooit zouden veranderen, maar via de televisie maakte hij de steile opgang van het Nederlandse clubvoetbal mee. Bij Ajax liep een schraal ventje genaamd Jopie rond, die volgens sommigen nog beter was dan Eusebio. Mijn vader wist niet wat hij zag. Ooit was hij de beste voetballer van zijn geboorteplaats geweest, maar hij had op jonge leeftijd zijn been gebroken en de breuk was nooit goed genezen: het grootste gedeelte van zijn leven had hij moeten toekijken, terwijl zijn dorpsgenoten, die minder talent hadden, er in zijn ogen niks van bakten. En was daar dat jochie genaamd Jopie, die met zijn voeten kon wat de ogen van mijn vader nooit hadden gezien.

Jopie werd Johan, maar terwijl hij als Nummer 14 de wereld veroverde, werd mijn vader ziek. In 1971 werd kanker vastgesteld en hoewel mijn moeder te horen kreeg dat hij wellicht nog jaren zou kunnen leven, sloopte de ziekte zijn lichaam binnen enkele maanden. Toen Ajax zich in het voorjaar van 1972 plaatste voor de finale van de Europacup, kon hij uit eigen beweging niet meer opstaan uit bed. Hij had te kennen gegeven dat thuis wilde sterven, en werd liefdevol verzorgd door zijn echtgenote en zijn zus, maar die waren niet sterk genoeg om hem op te tillen. Hij had nog altijd een hekel aan televisie, vandaar dat het toestel buiten zijn zicht stond opgesteld, maar toen ik vroeg of hij de wedstrijd wilde zien, knikte hij. Zijn ledematen waren opgezwollen van het oedeem en hij leek twee keer zo zwaar te zijn geworden; met een uiterste krachtsinspanning tilde ik hem in zijn favoriete stoel en samen keken we naar de wedstrijd. Ajax won, dankzij twee doelpunten van Johan Cruijff, Nummer Veertien. Het was geen grote wedstrijd, maar dat kon me niet schelen, ik had nooit een mooiere avond beleefd: Cruijff had bewogen, en mijn vader leefde.

1 opmerking: